Beoordelingskader bewijsminimum
Volgens artikel 342 lid 2 Sv. - dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan - kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. De Hoge Raad kan daarom geen algemene regels geven over de toepassing van art. 342, tweede lid, Sv, maar daaromtrent slechts tot op zekere hoogte duidelijkheid verschaffen door het beslissen van concrete gevallen (vgl. HR 26 januari 2010, LJN BK2094 en LJN: BM2440, Hoge Raad, 15 juni 2010).
Dit algemene beoordelingskader volgt tevens uit de volgende uitspraken:
- HR 6 maart 2012, LJN: BQ6144, NJ 2012, 252, m.n.t T.M. Schalken, rov. 3.2.
- HR 6 maart 2012, LJN: BS7910, NJ 2012, 251;
- HR 6 maart 2012, LJN: BT6458, NJ 2012, 250;
- HR 4 januari 2011, LJN: BO4493;
- HR 29 maart 2011, LJN: BP3747;
- HR 25 januari 2011, LJN: BO6753, NJ 2011, 64;
- HR 5 oktober 2010, LJN: BN1728, NJ 2010, 612 m.nt. M.J. Borgers.
Aangifte moet voldoende worden ondersteund
Alhoewel de Hoge Raad derhalve aangeeft geen algemene regels te kunnen geven over de toepassing van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, vallen uit diverse arresten van de Hoge Raad (vgl. HR 30 juni 2009, LJN BG7746 en HR 30 juni 2009, LJN BH3704) conclusies te trekken omtrent de bandbreedte van de rechtsregel van het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering. In de genoemde arresten was weliswaar naast de verklaring van de getuige sprake van overige bewijsmiddelen, maar deze bewijsmiddelen gaven onvoldoende steun aan de verklaring van de getuige. De Hoge Raad heeft bij zijn arresten van 30 juni 2009 (LJN BH3704 en BG7746) het aangescherpt criterium aangelegd dat een aangifte in voldoende mate moet worden ondersteund door andere bewijsmiddelen.
Wat die voldoende steun precies inhoudt, is nog niet zo eenvoudig aan te geven. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad(HR 26 januari 2010, LJN: BK2094, NJ 2010/512 en HR 6 maart 2012, LJN: BS7910, NJ 2012/251.) kan worden opgemaak dat de Hoge Raad niet eist dat het springende punt steun vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat voldoende lijkt te zijn dat de gebezigde verklaring op specifieke punten steun vindt in ander bewijsmateriaal, zodat die verklaring "niet op zichzelf staat", maar als het ware is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt uit andere bron.
Toetsing bewijsminimum in cassatie
Wanneer de zaak uiteindelijk aan de Hoge Raad moet worden voorgelegd, geldt er een beperkte toets: Opmerking verdient nog dat het bij de in cassatie aan te leggen toets of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, van belang kan zijn of de feitenrechter zijn oordeel dat dat het geval is, nader heeft gemotiveerd (vgl. HR 13 juli 2010, LJN BM2452, NJ 2010/515).
Naar uit in het bijzonder HR 29 juni 2010, LJN: BL1493, NJ 2010/514 kan worden afgeleid dat van elkaar moeten worden onderscheiden enerzijds het - al dan niet naar aanleiding van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt ter zake gemotiveerde - oordeel van de rechter dat het gebezigde bewijsmateriaal betrouwbaar is en anderzijds het al dan niet gemotiveerde oordeel van de rechter dat aan de eis van art. 342 lid 2 Sv is voldaan. Dit brengt aan de ene kant mee dat, wanneer de rechter van oordeel is dat aan het bewijsminimum is voldaan, hij in het algemeen niet gehouden is dat oordeel te motiveren, ook niet in geval van een verweer op dit punt. Een dergelijk verweer kan zijn weerlegging namelijk vinden in de bewijsvoering.(HR 29 juni 2010, LJN: BL1493, NJ 2010, 514, rov. 2.5.) Iets anders is dat in grensgevallen een gemotiveerd oordeel van de rechter - waarin hij aangeeft welke bewijsmiddelen het vereiste steunbewijs opleveren en waarom - de bewijsvoering over de streep kan trekken. Die motivering is dan vereist ongeacht de vraag of door de verdediging een beroep is gedaan op art. 342 lid 2 Sv.
Het bedoelde onderscheid brengt aan de andere kant mee dat de motivering van het oordeel dat de verklaring van de getuige betrouwbaar is, hoe uitvoerig en overtuigend die motivering misschien ook moge zijn, niet kan worden aangemerkt als een motivering van het oordeel dat er voldoende steunbewijs voorhanden is. De achterliggende gedachte is vermoedelijk dat een gemotiveerd oordeel over de betrouwbaarheid van de getuigenverklaring het gebrek aan steunbewijs niet kan compenseren.