Afzien van inbeslagneming voorwerpen
In geval van hoge uitzondering kan de officier van justitie op grond van de artt. 140a Sven 131 lid 5 RO slechts overgaan tot een bevel afzien van inbeslagneming nadat het College, na overleg met de Minister van Justitie, een voorafgaande schriftelijke toestemming heeft gegeven.
De officier van justitie kan pas een bevel tot het afzien van inbeslagneming afgeven nadat de volgende procedure is gevolgd:
-
–de behandelend officier van justitie licht de hoofdofficier van justitie in;
-
–de hoofdofficier van justitie legt de zaak via de CTC ter goedkeuring aan het College voor;
-
–het College legt zijn voorgenomen beslissing voor aan de Minister van Justitie (art. 140a Sv jo art. 131 RO);
-
–het College geeft vooraf (al dan niet) een schriftelijke toestemming voor het afzien van de inbeslagneming.
Indien het wachten op het resultaat van voornoemde procedure er toe zou leiden dat de verboden schadelijke of gevaarlijke voorwerpen niet meer in beslag kunnen worden genomen, dan zal tot inbeslagneming moeten worden overgegaan. De wet staat immers niet toe dat de beslissing tot afzien van inbeslagneming op een lager niveau wordt genomen dan dat van het College (na overleg met de Minister van Justitie). Afzien van inbeslagneming kan nimmer achteraf worden goedgekeurd.
Bij dringende noodzaak kan op grond van de wettekst geen mondelinge toestemming worden gegeven. De te volgen procedure kan echter wel mondeling plaatsvinden.
De officier van justitie zal in het schriftelijke bevel tot afzien van de inbeslagneming een beschrijving moeten geven van het zwaarwegende opsporingsbelang dat van toepassing is, de voorwerpen waar het bevel betrekking op heeft en het tijdstip waarop of de periode gedurende welke de verplichting tot inbeslagneming niet geldt.