Alternatief scenario dat niet kan worden weerlegd leidt tot vrijspraak
In het geval dat een verklaring van een verdachte niet zonder meer als ongeloofwaardig ter zijde kan worden geschoven, dient als uitgangspunt te gelden dat de alternatieve gang van zaken zal moeten worden weerlegd. Dat kan geschieden door opneming van bewijsmiddelen of vermelding, al dan niet in een nadere bewijsoverweging, van aan wettige bewijsmiddelen te ontlenen feiten en omstandigheden die de alternatieve lezing van verdachte uitsluiten (Gerechtshof Amsterdam. 21 november 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:4850). Het ging hier om een zaak over overtreding van de Wet Wapens en Munitie en de Opiumwet.
Alternatief scenario
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van het onder feit 3 tot en met feit 7 ten laste gelegde. Daartoe heeft de verdediging ten aanzien van het onder feit 3 tot en met feit 6 ten laste gelegde eenalternatief scenario geschetst. Dit alternatieve scenario komt er – kort weergegeven – op neer dat zowel de wapens en munitie, de verdovende middelen als de aangetroffen voorwerpen en materialen om een feit als bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 Opiumwet voor te bereiden van [medeverdachte] waren en dat de verdachte niets zou hebben geweten van de aanwezigheid van de desbetreffende voorwerpen in de woningen. Het alternatieve scenario zou zowel blijken uit de door de medeverdachte [medeverdachte] bij de raadsheer-commissaris als getuige afgelegde verklaring als de verklaring van verdachte zelf. Ten aanzien van feit 7 is aangevoerd dat al zou verdachte de werkgeversverklaring al hebben ondertekend, hij niet heeft geweten wat hij ondertekende. De verdachte was in de veronderstelling dat hij stukken ondertekende die betrekking hadden op de borg.
- Verdachte heeft een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand als volslagen onwaarschijnlijk aan te merken herkomst van het geldbedrag genoemd, welke verklaring van verdachte wordt ondersteund door de verklaring van [medeverdachte].
Hof: alternatief scenario kan niet worden weerlegd; vrijspraak
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep de omstandigheden geschetst waardoor de verdachte pas in hoger beroep een verklaring heeft afgelegd. Uit het verhandelde ter terechtzitting zijn geen concrete aanwijzingen gebleken dat verdachte en [medeverdachte] de door hen afgelegde verklaringen op elkaar hebben afgestemd. Gelet op deze omstandigheden is het hof anders dan de advocaat-generaal van oordeel dat de verklaringen van verdachte en [medeverdachte] niet zonder meer als ongeloofwaardig ter zijde kunnen worden geschoven.
In het geval dat een verklaring van een verdachte niet zonder meer als ongeloofwaardig ter zijde kan worden geschoven, dient als uitgangspunt te gelden dat de alternatieve gang van zaken zal moeten worden weerlegd. Dat kan geschieden door opneming van bewijsmiddelen of vermelding, al dan niet in een nadere bewijsoverweging, van aan wettige bewijsmiddelen te ontlenen feiten en omstandigheden die de alternatieve lezing van verdachte uitsluiten.
Het hof overweegt hieromtrent dat de voorhanden zijnde bewijsmiddelen het geschetste alternatieve scenario niet uitsluiten. Zo hebben verdachte en [medeverdachte] een verklaring afgelegd omtrent de aanwezigheid van verdachte bij de woningen aan de [adres 2] te Amsterdam en de [adres 5] te Amstelveen alsmede over het feit dat verdachtes vingerafdruk is aangetroffen op een wapen en verpakkingsmateriaal. Deze verklaringen worden niet weerlegd door het voorhanden zijnde dossier.
Ten aanzien van feit 7 is het hof van oordeel dat nu de werkgeversverklaring in het Nederlands is opgesteld door [naam 2] en uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep niet kan worden vastgesteld dat verdachte op de hoogte was van de inhoud van de werkgeversverklaring, niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrifte dan wel gebruikmaking van een vals geschrift.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden hetgeen de verdachte onder 3, 4, 5, 6 en 7 is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.