Burgerinfiltratie
Van burgerinfiltratie kan uitsluitend sprake zijn in het geval het verlenen van bijstand door een burger heeft plaatsgevonden op initiatief en onder regie van politie en justitie. Indien de burger zelf het initiatief heeft genomen om bepaalde (onrechtmatige) handelingen te verrichten heeft dit handelen niet plaatsgehad onder verantwoordelijkheid van politie en justitie. De burger is dan ook zelf verantwoordelijk voor eventuele strafbare feiten die dergelijk handelen heeft opgeleverd. In beginsel kan de op deze wijze verkregen informatie wel worden gebruikt in een strafzaak. Als uitgangspunt geldt hierbij dat politie en justitie geen sturende betrokkenheid bij deze handelingen hebben gehad.
In de artt. 126w/126x Sv wordt geen onderscheid gemaakt tussen criminele en niet-criminele burgerinfiltranten. Echter, gegeven het feit dat aan het werken met criminele burgerinfiltranten reële risico’s zijn verbonden (zoals het gevaar van ongewenste verbindingen tussen de criminele infiltrant en de betrokken criminele groepering, het gevaar voor het weglekken van politie-informatie of het gevaar van verlies van regie en controleerbaarheid) heeft de Tweede Kamer destijds de motie Kalsbeek aanvaard waarin werd bepaald dat er een algemeen verbod gold op het inzetten van criminele burgerinfiltranten (Kamerstukken II 1998/99, 25 403 en 23 251, nr. 33). Later is daarop een uitzondering gemaakt als sprake is van een opsporingsonderzoek naar terroristische misdrijven (Kamerstukken II, 2002/03, 27 834, nr. 28).
Door de aanvaarding van de motie-Recourt (Kamerstukken II 2013/2014, 29 279, nr. 192)3 is het algemeen verbod op de inzet van criminele burgerinfiltranten komen te vervallen, en is het mogelijk geworden om in bepaalde situaties criminele burgerinfiltranten in te zetten bij de aanpak van zware criminelen en criminele organisaties, die hun criminele activiteiten zeer succesvol afschermen en met traditionele opsporingsmiddelen onvoldoende kunnen worden aangepakt. Alleen in hoge uitzonderingsgevallen en onder strikte waarborgen mag die inzet plaatsvinden. Voldaan moet zijn aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De inzet moet kortdurend zijn en er wordt geen gebruik gemaakt van groei-infiltranten.4
Om te beoordelen of een potentiële burgerinfiltrant moet worden aangemerkt als een criminele burgerinfiltrant dient aan een aantal criteria te worden getoetst. Er is in ieder geval sprake van een criminele burgerinfiltrant indien de burger:
- actief is in hetzelfde criminele veld (dit is in ieder geval de burger die dezelfde soort delicten pleegt als de organisatie waarin hij moet infiltreren);
- binnen hetzelfde criminele milieu waarin hij verkeert, gaat infiltreren (dit is in ieder geval de burger die betrokken is bij het beramen of plegen van strafbare feiten binnen dezelfde criminele groepering waarin moet worden geïnfiltreerd);
-
een relevant strafrechtelijk verleden heeft ten aanzien van de gepleegde of nog te plegen misdrijven waartegen het onderzoek zich richt. Met betrekking tot dit criterium dient gekeken te worden naar alle bij de politie en justitie beschikbare informatie.
Het hebben van een strafblad is op zichzelf dus niet doorslaggevend voor de beantwoording van de vraag of er sprake is van een criminele burgerinfiltrant.