Controlebevoegdheden WVW
Regelmatig gebeurt het dat de politie op grond van de algemene controlebevoegdheden van artikel 160 WVW een auto controleert en later op basis daarvan op een strafbaar feit stuit. Dat is op zich toegestaan. Anders wordt het wanneer deze controlebevoegdheden worden aangewend om een redelijk vermoeden van schuld ten aanzien van een strafbaar feit te construeren in een situatie waarbij de eigenlijk geen aanleiding hebben om een voertuig te controleren.
Criterium beoordeling controle 160 WVW
In dit soort zaken doet zich steeds de vraag voor of het aanwenden van een controle- of toezichthoudende bevoegdheid ten behoeve van de opsporing (in ruime zin) van een strafbaar feit, in strijd is met het beginsel van zuiverheid van oogmerk, oftewel een oneigenlijk gebruik van de desbetreffende bevoegdheid (détournement de pouvoir) oplevert. Uitgangspunt is dat het bestaan van een redelijk vermoeden dat iemand zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit niet in de weg staat aan het uitoefenen van controlebevoegdheden door politieambtenaren, mits bij aanwending van die bevoegdheden tegenover een verdachte de aan deze als zodanig toekomende waarborgen in acht worden genomen (vgl. HR 26 april 1988, NJ 1989, 390; HR 13 mei 1997, NJ 1998, 481). HR 21 november 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY9670, NJ 2006/653, In de uitspraak van de HR 1 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2454 lijkt nu als criterium te bestaan dat de politieagenten tenminste om inzage in het rijbewijs en/of kentekenbewijs hebben moeten vragen.
Toestemming gegeven?
Het maakt geen verschil of de verdachte toestemming heeft gegeven vooreen fouillering en doorzoeken van de auto. Deze toestemming ziet immers niet op het daaraan voorafgaand uitoefenen van de controlebevoegdheid van art. 160 WVW 1994 door de betreffende politieambtenaren.