De verleiding van feiten van algemene bekendheid
Het artikel van L. Stevens in Delikt en Delinkwent van 2012 (eerste aflevering) is van belang voor de beoordeling van feiten van algemene bekendheid. Stevens is universitair hoofddocent straf(proces)recht aan de V.U. te Amsterdam.
Hij heeft het gebruik van feiten van algemene bekendheid onderzocht in de rechtspraak en ook de gevaren daarvan. Hij heeft aandacht besteed aan de jurisprudentie over de periode 2010-2011. Stevens concludeert dat feitenrechters in bepaalde gevallen relatief gemakkelijk aannemen dat er sprake is van een feit van algemene bekendheid. In hoger beroep blijft dit echter lang niet altijd in stand. Vaak blijken dan de specifieke omstandigheden van het geval toch een belangrijke rol te spelen.
Hoewel een (straf)rechter nooit blind mag zijn voor wat er in de samenleving speelt, is het in een dergelijk klimaat ook zijn verantwoordelijkheid om niet mee te gaan met de waan van de dag en zorgvuldig te blijven waken over de grenzen van het recht. Het vaststellen van strafrechtelijke aansprakelijkheid zonder aandacht voor de specifieke omstandigheden van het geval of een gebrek in het onderzoek negerend, daarbij gebruik maken van ongegronde (vergelijk de zaken waarin het gebrek met deskundigenbewijs wordt opgelapt) of te betwisten algemeenheden omtrent mogelijke gevolgen, risico’s, gevaren, en scenario’s, waarbij de rechter zichzelf deskundig acht in een tijd dat eisen aan deskundigen juist worden aangescherpt, past niet in die rol.
Dat feiten van algemene bekendheid toch op deze manier worden gebruikt, blijkt uit de in het artikel besproken zaken. Daarbij dient wel te worden opgemerkt dat een juist gebruik van feiten van algemene bekendheid, en in het bijzonder ervaringsregels aangaande ingewikkelde leerstukken, ook niet bepaald eenvoudig is. Met betrekking tot een leerstuk als het voorwaardelijk opzet lijkt de onduidelijkheid omtrent het begrip van de aanmerkelijke kans, en het feit dat dit begrip niet direct aansluit bij de wereld zoals mensen en dus ook de rechter deze beleven, te zorgen voor een ruimte die door het feit van algemene bekendheid wordt ingevuld. De Hoge Raad zou hier bijvoorbeeld al meer sturing kunnen door aan te geven hoe de rechter de relatie tussen de objectief vastgestelde aanmerkelijkheid van de kans, en de wetenschap en aanvaarding van de verdachte daarvan moet beoordelen. Is het bijvoorbeeld nodig dat de rechter vaststelt dat de verdachte ten tijde van zijn handelen op de hoogte was van alle omstandigheden die achteraf relevant zijn voor het vaststellen van de aanmerkelijkheid van de kans? Ook voor witwassen geldt dat de rechter geholpen zou worden als de Hoge Raad aan zou geven waarom de ene ervaringsregel wel, en de andere niet door de beugel kan, of als bijvoorbeeld de eis zou worden gesteld dat de rechter voor het bewijs aansluit bij herleidbare witwastypologieën.
Duidelijker criteria van de Hoge Raad betekenen minder onduidelijkheid aangaande de in de desbetreffende leerstukken relevante ervaringsregels. Het grote knelpunt zit hem niettemin in de vraag wanneer er sprake is van voldoende duidelijkheid, zodat van een feit van algemene bekendheid mag worden gesproken. Alleen in dat geval immers, hoeft de rechter het gegeven niet ter zitting ter sprake te brengen en niet nader te onderbouwen. Er bestaat blijkens het A.C.A.B.-arrest echter ook een tussencategorie van feiten die de rechter algemeen bekend vermoedt, maar waarbij niettemin een reden kan bestaan om die algemene bekendheid ter discussie te stellen. Dit is een niet duidelijk afgebakende categorie die de rechter voor meerdere problemen plaatst. Want hoe en wanneer bepaalt de rechter of een gegeven voldoende duidelijk een feit van algemene bekendheid is, en hoe kan hij waarborgen dat er discussie plaatsvindt als dat nodig is? De categorie ‘twijfel’ lijkt mij vooral aan de orde wanneer het gaat om ervaringsregels die geen huis-tuin-enkeuken ervaring betreffen maar verbonden zijn aan een complex juridisch leerstuk als het voorwaardelijk opzet, waarbij de specifieke omstandigheden van het geval een belangrijk verschil maken. In dergelijke situaties zou ik menen dat de rechter moet werken vanuit een vermoeden dat er geen ongemotiveerd en niet-bediscussieerd gebruik kan worden gemaakt van het desbetreffende feit van algemene bekendheid. Brengt de rechter in een dergelijke situatie echter tijdens de zitting naar voren of een bepaalde ervaringsregel op de desbetreffende zaak van toepassing is, dan loopt hij het risico te handelen in strijd met artikel 271 lid 2 Sv. Het zal niet makkelijk zijn om de mogelijke toepasselijkheid van een ervaringsregel te bespreken zonder blijk te geven van enige overtuiging omtrent schuld of onschuld van de verdachte. Mij lijkt dan ook dat de rechter terughoudend zal moeten zijn in het zelfstandig ter sprake brengen van ervaringsregels. Wel kan hij ervoor zorgen dat een ervaringsregel in het debat naar voren komt door zowel het openbaar ministerie als de verdediging actief te bevragen wat betreft hun standpunten aangaande het bewijs voor het ten laste gelegde. Welke omstandigheden precies, en waarom, maken dat volgens het openbaar ministerie sprake zou zijn van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel die door de verdachte zou zijn aanvaard? En op grond van welke specifieke omstandigheden en waarom meent de verdediging dat de verdachte niet kan worden veroordeeld voor witwassen? In het geval de rechter meent dat sprake is van een feit van algemene bekendheid (waarbij de rechter zich overigens in een vroeg stadium moet realiseren dat een feit van algemene bekendheid mogelijk relevant is) zal hij dat niet ter zitting ter discussie stellen. Wordt vervolgens echter, na het sluiten van het onderzoek ter zitting, tijdens het debat in raadkamer, teruggevallen op een feit van algemene bekendheid waar toch enige vragen over bestaan, dan kan hij het onderzoek ter terechtzitting heropenen (een niet bijzonder realistische optie) of bijvoorbeeld ‘algemeen toegankelijke bronnen’ raadplegen. Dat zal in veel gevallen het internet betreffen. Google maakt van ons allemaal deskundigen op elk mogelijk gebied. Maar ten aanzien van de meeste internetinformatie kunnen vragen worden opgeworpen ten aanzien van de bron, de aard, de toepasselijkheid op de specifieke casus, de betrouwbaarheid, etcetera. Een feit van algemene bekendheid dat is ontleend aan het internet zal daarom veelal in de categorie ‘twijfel’ vallen en geen uitsluitsel geven over de vraag of er sprake is van een feit van algemene bekendheid. De enkele criteria die de Hoge Raad in zijn A.C.A.B-arrest in dat verband geeft, zijn mijns inziens ook niet toereikend om voor dit probleem een begin van een oplossing te bieden.
< Terug naar Feit algemene bekendheid