Observatie Archives - Bewijs in strafzaken https://bewijs-in-strafzaken.nl/observatie/ Sat, 02 Jul 2016 21:59:30 +0000 nl hourly 1 https://wordpress.org/?v=6.1.7 Observaties via door ex-vriendin aan politie gegeven informatie https://bewijs-in-strafzaken.nl/observaties-via-door-ex-vriendin-aan-politie-gegeven-informatie/ https://bewijs-in-strafzaken.nl/observaties-via-door-ex-vriendin-aan-politie-gegeven-informatie/#respond Sat, 02 Jul 2016 21:59:30 +0000 https://bewijs-in-strafzaken.nl/?p=1383 Er bestaan aanwijzingen dat de politie de ex-vriendin van de verdachte ertoe heeft aangezet bijstand te verlenen aan de opsporing, zonder dat daaraan een bevel van de officier van justitie ten grondslag is gelegd en zonder dat dit in processen-verbaal of mutaties is vastgelegd. Het door het hof opgedragen onderzoek daarnaar is niet grondig geweest […]

The post Observaties via door ex-vriendin aan politie gegeven informatie appeared first on Bewijs in strafzaken.

]]>
Er bestaan aanwijzingen dat de politie de ex-vriendin van de verdachte ertoe heeft aangezet bijstand te verlenen aan de opsporing, zonder dat daaraan een bevel van de officier van justitie ten grondslag is gelegd en zonder dat dit in processen-verbaal of mutaties is vastgelegd. Het door het hof opgedragen onderzoek daarnaar is niet grondig geweest en heeft niet tot opheldering geleid. Gedurende dat onderzoek hebben de verantwoordelijken voor politie en justitie zich bijzonder weinig moeite getroost het optreden van de politie in deze zaak te onderzoeken, terwijl het hof meerdere keren op niet mis te verstane wijze het belang van het onderzoek onder de aandacht heeft gebracht en heldere vragen heeft gesteld. Gelet daarop en gelet op het tijdsverloop in deze zaak valt niet te verwachten dat de gang van zaken alsnog verder zal worden opgehelderd (Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, 29 januari 2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:242).

Overwegingen hof: door ex-vriendin gegevens informatie = observatie

Voorts is het hof van oordeel dat het onderwerp dat aan de orde is geen ondergeschikt punt betreft. Het gaat om schending van de privacy van verdachte. [A] heeft verklaard dat ze aan de politie geluidsopnames van gesprekken met de verdachte, telefoonberichten met hem en (op de dag van de aanhouding) belangrijke observaties heeft doorgegeven. Mede gezien de relatie die zij had ten opzichte van de verdachte – zijn ex-vriendin en de moeder van zijn kind – moet naar het oordeel van het hof worden geconcludeerd dat zodoende een min of meer compleet beeld is verkregen van bepaalde aspecten van het persoonlijk leven van de verdachte (vgl. HR 13 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9338, NJ 2013/413). Indien wordt uitgegaan van de verklaring van [A] – en voor de juistheid van die verklaring zijn, zoals hiervoor al aan de orde kwam, sterke aanwijzingen aanwezig in het dossier -, dan leidt dat onmiskenbaar tot de conclusie dat artikel 8 van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (hierna: EVRM) is geschonden. Immers, uit die verklaring volgt dat de politie actief en sturend op dit particuliere onderzoek van [A] heeft aangedrongen en dat is een zodanig cruciale rol in dat onderzoek dat de inmenging in het persoonlijke leven van de verdachte door [A] heeft te gelden als een inmenging door het openbaar gezag. Het hof wijst in dit verband op de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) van 8 april 2003 in de zaak M.M. tegen Nederland. In die zaak – eveneens “characterised by the police setting up a private individual to collect evidence in a criminal case” – wenste het EHRM niet te accepteren dat “investigating authorities (…) evade their responsabilities under the Convention by the use of private agents”.

The post Observaties via door ex-vriendin aan politie gegeven informatie appeared first on Bewijs in strafzaken.

]]>
https://bewijs-in-strafzaken.nl/observaties-via-door-ex-vriendin-aan-politie-gegeven-informatie/feed/ 0
Gelogen over inzet observatiepand https://bewijs-in-strafzaken.nl/gelogen-inzet-observatiepand/ https://bewijs-in-strafzaken.nl/gelogen-inzet-observatiepand/#respond Sat, 02 Jul 2016 20:48:10 +0000 https://bewijs-in-strafzaken.nl/?p=1376 Schending van behoorlijke procesorde nu door verbalisanten – waaronder de operationeel leider onderzoek – bij de rechter-commissaris in strijd met de waarheid is verklaard over inzet observatiepand, hetgeen leidt tot strafvermindering van 3 maanden. Bovendien constatering vormverzuim nu eenmalig geen proces-verbaal is opgemaakt van observatie woning van verdachte. Het beroep op niet-ontvankelijkheid OM wegens handelen in […]

The post Gelogen over inzet observatiepand appeared first on Bewijs in strafzaken.

]]>
Schending van behoorlijke procesorde nu door verbalisanten – waaronder de operationeel leider onderzoek – bij de rechter-commissaris in strijd met de waarheid is verklaard over inzet observatiepand, hetgeen leidt tot strafvermindering van 3 maanden. Bovendien constatering vormverzuim nu eenmalig geen proces-verbaal is opgemaakt van observatie woning van verdachte. Het beroep op niet-ontvankelijkheid OM wegens handelen in strijd met de verbaliseringsplicht (artt. 152 en 126aa Sv) wordt verworpen. Niet is komen vast te staan dat politie of justitie bemoeienis hebben gehad met de inzet door adviseur Stadsmariniers van een bloempotcamera gericht op woning van de verdachte. Het verweer strekkende tot volledige bewijsuitsluiting en dus vrijspraak wegens gestelde onrechtmatige stelselmatige observatie (126g Sv) wordt verworpen nu observaties beperkt waren tot waarnemen van gedragingen die door een ieder vanaf openbare weg konden worden waargenomen en niet gezegd kan worden dat door observaties een min of meer volledig beeld van aspecten van verdachte’s leven is verkregen. Verdachte wordt veroordeeld voor handelen in strijd met de Opiumwet (bezit en langdurige drugshandel vanuit woning) en voor het aanwezig hebben van een vuurwapen met bijbehorende munitie tot 30 maanden gevangenisstraf waarvan 10 maanden voorwaardelijk (Rb Rotterdam, 31 mei 2011, ECLI:NL:RBROT:2011:BQ6878).

Verweer advocaat

Door de advocaat is aangevoerd dat de officier van justitie niet ontvankelijk is in de vervolging, omdat in strijd met artikel 152 en artikel 126aa van het Wetboek van Strafvordering (Sv) cruciale informatie omtrent ingezette opsporingsmethoden niet is gerelateerd in processen-verbaal. Daarnaast staat er informatie in ambtsedig opgemaakte processen-verbaal die in strijd is met de waarheid. Zo staat in het proces-verbaal van relaas dat er maar één eerdere observatie is geweest, terwijl dat niet het geval was.

Het observatietraject is aanvankelijk doelbewust buiten het dossier gehouden en eerst op verzoek van de verdediging rijkelijk laat en zeer summier gerelateerd. Van het leeuwendeel van de observaties is geen proces-verbaal opgemaakt, zoals van de observaties vanuit een speciaal geprepareerde observatiewagen van de ROG of van de inzet van een observatiewoning. Door dit alles is de controle op het verloop van het opsporingsonderzoek belemmerd en over dat verloop is tot op heden nog steeds geen volledige duidelijkheid verschaft. Tot slot is de officier van justitie tot aan de actiedag van 22 januari 2010 niet in kennis gesteld van de ingezette opsporingsmethoden en is aan hem voor de inzet daarvan geen toestemming gevraagd.

Overwegingen rechtbank

De rechtbank heeft met betrekking tot de door de advocaat gevoerde verweren als volgt overwogen:
I.
Artikel 152 Sv schrijft voor dat de in die bepaling genoemde opsporingsambtenaren ten spoedigste proces-verbaalopmaken van het door hen opgespoorde strafbare feit of van hetgeen door hen tot opsporing, zoals thans gedefinieerd in artikel 132a Sv, is verricht of bevonden. Redelijke uitleg van die bepaling in het licht van de aan een eerlijk proces te stellen eisen brengt het volgende mee. Het staat de in die bepaling genoemde opsporingsambtenaren slechts dan vrij het opmaken van een proces-verbaal achterwege te laten ingeval hetgeen door hen is verricht of bevonden naar hun, aan toetsing door de officier van justitie onderworpen, oordeel redelijkerwijs niet van belang kan zijn voor enige door de rechter in het eindonderzoek te nemen beslissing. Ingeval het opmaken van een proces-verbaal achterwege blijft, zal evenwel dienen te worden voorzien in een zodanige verslaglegging van de desbetreffende verrichtingen en bevindingen, dat doeltreffend kan worden gereageerd op een verzoek van de rechter in het eindonderzoek tot nadere verantwoording omtrent dat onderdeel van het opsporingsonderzoek.

Voorts geldt dat artikel 152 Sv slechts ziet op het door het Wetboek van Strafvordering bestreken opsporingsonderzoek, zodat die bepaling niet van toepassing is in een daaraan voorafgaande fase van het onderzoek. Hoewel een wettelijke voorziening omtrent verslaglegging van de verrichtingen en bevindingen van opsporingsambtenaren in die onderzoeksfase ontbreekt, zal – al naar gelang de aard en de omvang van het in die fase verrichte onderzoek – verslaglegging in enigerlei vorm nochtans niet achterwege mogen blijven. Ingeval een opsporingsonderzoek volgt, zal bij het opmaken van processen-verbaal op de voet van artikel 152 Sv immers zo nodig moeten kunnen worden teruggegrepen op hetgeen voorafgaand aan het opsporingsonderzoek is verricht en bevonden. Voorts geldt ook hier dat, indien nadere opheldering wordt verzocht omtrent bepaalde feiten en omstandigheden, op een zodanig verzoek doeltreffend moet kunnen worden gereageerd (vgl. HR 5 oktober 2010, LJN: BL5629).

II.
In het proces-verbaal van relaas d.d. 25 januari 2010 staat vermeld dat de aanleiding voor het instellen van een onderzoek heeft bestaan uit klachten van buurtbewoners omtrent de overlast die veelal verslaafde bezoekers van het pand [pand] zouden veroorzaken. De raadsman heeft op de zitting van 4 mei 2010 verzocht om de politiemutaties betreffende klachten van buurtbewoners aan het dossier toe te voegen. Bij proces-verbaal van 5 mei 2010 heeft verbalisant [verbalisant] een overzicht gegeven van de inhoud van deze politiemutaties. De rechtbank is van oordeel dat van een opsporingsonderzoek op dat moment nog geen sprake was. Het door [verbalisant] opgemaakte proces-verbaal bevat voorts voldoende informatie om de onder I, tweede alinea, bedoelde opheldering te kunnen geven.

III.
Voorafgaand aan de zitting van 10 juni 2010 is aan het dossier een bundel documenten toegevoegd waar op het voorblad onder andere staat vermeld: “Betreft: PV’s observatie als genoemd op pagina 2 van het relaas (pv nr. [nummer])”. Op grond van de in deze processen-verbaal genoemde informatie, waaronder de omstandigheid dat verbalisant [verbalisant 2] op 7 augustus 2009 door een buurtbewoonster is aangesproken en te horen kreeg dat er een dealer in de [adres] actief was en dat deze zou wonen op huisnummer [nummer], was er naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval vanaf dat moment een redelijk vermoeden van schuld dat de bewoner van dit perceel zich schuldig maakte aan verkoop van harddrugs. Op 21 september 2009 (gedurende 2 uur) is het betreffende pand voor het eerst gericht onder observatie genomen. Vanaf dat moment moet worden gesproken van een opsporingsonderzoek en diende het bepaalde in artikel 152 Sv te worden nageleefd. Gebleken is dat voorts gericht is geobserveerd op 27 oktober 2009 (gedurende 1 uur), 5 november 2009 (tijdsduur niet vermeld) en 27 november 2009 (gedurende 3-3,5 uur). Kort na ieder van deze observaties is daarvan proces-verbaal opgemaakt, zodat aan artikel 152 Sv is voldaan. Anders dan de raadsman heeft gesteld behoefde niet te worden geverbaliseerd dat gebruik was gemaakt van een observatiewagen en een observatiewoning (vgl. HR 5 december 1995, NJ 1996/422).

IV.
Voorts is er geen enkel aanknopingspunt om te veronderstellen dat de politie of de officier van justitie van zins zijn geweest het voortraject af te schermen door de precieze inhoud van de mutaties en de evengenoemde processen-verbaal van observaties niet onmiddellijk aan de processtukken toe te voegen. Anders dan de raadsman leidt de rechtbank dit ook niet af uit de omstandigheid dat in het proces-verbaal van relaas van 25 januari 2010 wordt gesproken over hetgeen uit een (en niet: één) observatie is gebleken. Kennelijk is ervoor gekozen om op deze wijze in sterk samenvattende zin de bevindingen te relateren afkomstig van verschillende observaties. Deze wijze van formuleren leidt – zo is ook gebleken – tot onduidelijkheid bij rechtbank en procespartijen en bevordert niet een transparante weergave van het opsporingsonderzoek. Het zou daarom sterk de voorkeur verdienen om in de toekomst, indien het opsporingsonder¬zoek zulks toelaat, reeds bij aanvang een duidelijker en vollediger weergave te geven van de aanleiding van de zaak en de opsporingshandelingen die hierop zijn geënt.

V.
Gelet op hetgeen onder I, eerste alinea, is verwoord, is door verbalisant [verbalisant 3] echter wel ten onrechte nagelaten een proces-verbaal van bevindingen op te maken van zijn observatie (vanuit het observatiepand) op 22 januari 2010. De omstandigheid dat hij toen geen bijzondere waarnemingen heeft gedaan omdat hij slecht zicht had op de woning van de verdachte, leidt niet zonder meer tot de conclusie dat deze irrelevant is voor enige door de rechtbank te nemen beslissing. Immers, de omstandigheid dat de woning van de verdachte die avond opnieuw onder observatie is genomen, kan bijvoorbeeld van belang zijn voor de vraag of er sprake is geweest van stelselmatige observatie waarvoor een bevel ex artikel 126i Sv vereist was. Er is in zoverre sprake van een vormverzuim dat onherstelbaar is, nu het verbaal niet ten spoedigste is opgemaakt. De rechtbank zal echter met de constatering daarvan volstaan. Aan de hand van het verhoor van [verbalisant 3] op 27 oktober 2010 en het verhoor van zijn leidinggevende [verbalisant 4] op 10 mei 2011 is de gang van zaken op 22 januari 2010 genoegzaam duidelijk geworden, terwijl niet aannemelijk geworden is dat de verdachte in enig ander belang is geschaad.

VI.
Verder geldt dat in dit geval geen rechtsregel de politie ertoe verplichtte om de zogenaamde overlastacties te verbaliseren die de politie in de wijk waarin de verdachte woonde, nu deze niet specifiek waren gericht op de woning van de verdachte of diens persoon.

VII.
Dat er andere – op de woning van de verdachte of diens persoon gerichte – observaties hebben plaatsgevonden die niet zijn geverbaliseerd, is niet aannemelijk geworden. Evenmin is aannemelijk geworden dat er door de officier van justitie bevoegdheden zijn toegepast waarvan de resultaten niet op de voet van artikel 126aa, eerste lid, Sv in het dossier zijn gevoegd.

VIII.
De rechtbank is, met de verdediging, wel uitermate kritisch op de wijze waarop de politie de informatie heeft ¬verschaft over het gebruik van het observatiepand aan de [adres 2]. Vanaf het verhoor van verbalisant [verbalisant] bij de rechter-commissaris op 6 mei 2010 en de zitting van 10 juni 2010 kon er bij het Openbaar Ministerie en de politie geen misverstand over bestaan dat er vragen waren gerezen over de wijze van observeren, welke vragen de verdediging en de rechtbank ook daadwerkelijk beantwoord wilden zien. In plaats van zonder omhaal volledige openheid van zaken te geven, hebben verschillende verbalisanten slechts mondjesmaat en pas na meerdere verhoren bij de rechter-commissaris inzicht gegeven in het observatietraject en dan in het bijzonder over het observatiepand, waarvan men aanvankelijk zelfs deed voorkomen dat van het gebruik daarvan in deze zaak geen sprake was geweest.

In het bijzonder valt op dat verbalisant – en tevens operationeel leider van het onderzoek – [verbalisant] op 28 september 2010 bij de rechter-commissaris met zoveel woorden heeft verklaard dat hij noch persoonlijk noch als coördinator gebruik heeft gemaakt dan wel heeft laten maken van een observatiepand op het [adres 2]. Uit zijn (inmiddels derde) verhoor bij de rechter-commissaris van 10 mei 2011 is naar voren gekomen dat hij er naar eigen zeggen eenmaal weer terug op het bureau achter kwam dat hij die dag een enorme vergissing had gemaakt, maar dat hij hiervan vervolgens op geen enkele wijze direct en uit eigen beweging melding van heeft gemaakt. Het is pas naar voren gekomen in zijn aanvullend proces-verbaal van 21 december 2010 dat is opgemaakt op verzoek van de rechtbank na de zitting van 30 november 2010. Dit bevreemdt temeer nu [verbalisant] in zijn proces-verbaal d.d. 1 november 2010 wel uitgebreid zijn beklag heeft gedaan over andere zaken die zich tijdens het verhoor van 28 september 2010 hebben voorgedaan. De rechtbank sluit niet uit dat het niet willen prijsgeven van bepaalde opsporingstechnieken de drijfveer van de bedoelde verbalisanten is geweest.

Het is echter aan de rechter-commissaris om te bepalen welke vragen in het kader van de waarheidsvinding beantwoord dienen te worden en op welke vragen het antwoord belet mag worden. Het in strijd met de waarheidbeantwoorden van concrete vragen van de rechter-commissaris naar het observatiepand levert een schending van de behoorlijke procesorde op. Deze handelwijze van bedoelde opsporingsambtenaren is uiterst kwalijk en zeer onprofessioneel. Het heeft er bovendien toe geleid dat het onderzoek ter terechtzitting meermalen geschorst moest worden, waardoor de verdachte onredelijk lang op de inhoudelijke behandeling van zijn zaak heeft moeten wachten en een ongebruikelijk lange periode in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en aldus nadeel heeft ondervonden van dit – niet herstelbare – vormverzuim. De handelwijze van de verbalisanten heeft evenwel voor het overige geen invloed gehad op de verdere vervolging van de verdachte. Het algemene belang (en niet alleen dat van de verdachte) van een correct optreden door de politie en dus van het geschonden voorschrift is groot, anderzijds moet dat belang worden afgewogen tegen het evenmin geringe belang van de maatschappij bij vervolging en berechting van de verdachte gelet op de ernst van de tenlastegelegde feiten, te weten langdurige drugshandel vanuit een woning. Bij deze afweging dient het laatstgenoemde belang te prevaleren. Het verweer tot niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie wordt verworpen (vgl. HR 24 oktober 1995 (Coral Sea), NJ 1996/484).

De rechtbank is tegen deze achtergrond echter wel van oordeel dat deze schending van de behoorlijke procesorde moet leiden tot een strafvermindering van drie maanden.

The post Gelogen over inzet observatiepand appeared first on Bewijs in strafzaken.

]]>
https://bewijs-in-strafzaken.nl/gelogen-inzet-observatiepand/feed/ 0
Observatie met behulp van statische camera van voetbalkooi https://bewijs-in-strafzaken.nl/observatie-met-behulp-van-statische-camera-van-voetbalkooi/ https://bewijs-in-strafzaken.nl/observatie-met-behulp-van-statische-camera-van-voetbalkooi/#respond Thu, 30 Jun 2016 21:30:03 +0000 https://bewijs-in-strafzaken.nl/?p=1344 In casu was de observatie uitgevoerd met een statische camera, gericht op een voetbalkooi. De advocaat heeft als verweer gevoerd dat hiervoor een bevel ex artikel 126g Sv. voor stelselmatige observatie afgegeven had moeten worden, maar dat verweer is verworpen nu geen min of meer volledig beeld van bepaalde aspecten van verdachtes leven werden verkregen. Gelet […]

The post Observatie met behulp van statische camera van voetbalkooi appeared first on Bewijs in strafzaken.

]]>
In casu was de observatie uitgevoerd met een statische camera, gericht op een voetbalkooi. De advocaat heeft als verweer gevoerd dat hiervoor een bevel ex artikel 126g Sv. voor stelselmatige observatie afgegeven had moeten worden, maar dat verweer is verworpen nu geen min of meer volledig beeld van bepaalde aspecten van verdachtes leven werden verkregen. Gelet op hetgeen over de duur en de frequenties van de observaties is aangevoerd, was een bevel voor stelselmatige observatie niet nodig (HR 26 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN0004).

Verweer advocaat

De advocaat heeft namens de verdachte het volgende verweer gevoerd:

“In essentie meent de verdediging dat er wel degelijk sprake is geweest van een stelselmatige observatie in strijd met art. 126g Sv. Er is immers een camera opgehangen bij een pleintje (voetbalkooi) waarvan Justitie wist of kon weten dat hij daar vrijwel dagelijks verscheen, juist ook omdat zijn moeder aan dit plein woonachtig is. [Verdachte] is in deze buurt geboren en getogen. Hij komt er dagelijks om met zijn vrienden te praten en/of zijn moeder te bezoeken. De politie was daarmee ook bekend. Uit het dossier blijkt ook dat de politie hem ambtshalve kent. Met andere woorden: de politie wist heel goed dat het plaatsen van de camera ertoe zou leiden dat men mijn cliënt zeer frequent en langdurig zou observeren, althans dat die kans meer dan gemiddeld zou zijn. Men zou een belangrijk deel van zijn leven in beeld brengen.

Hij is niet over een korte periode geobserveerd. Er is eerst een voorverkenning gemaakt met een videocamera op grond van art.2 Politiewet op 29 en 30 juni 2007, 3,4 en 5 juli 2007. Dat heeft tot het vermoeden geleid dat er waarschijnlijk sprake was van overdracht van verdovende middelen. Een van de vermoedelijke dealers zou de ambtshalve bekende [verdachte] zijn. Hij zou zich op 5 juli 2007 nabij de voetbalkooi ophouden en ‘iets’ verstoppen. Teneinde de drugsoverlast duidelijk in beeld te krijgen werd besloten een camera bij de voetbalkooi te plaatsen. Er werd toestemming gevraagd aan de OvJ voor een niet stelselmatige observatie.

Het gaat in eerste aanleg om de periode 17 augustus – 20 september 2007 en na verlenging om de periode 21 september tot 26 oktober 2007. Het betreft dus een periode van meer dan twee maanden, met twee welbewuste tussentijdse afwegingsmomenten. Alleen al hierdoor is evident dat het hier een forse inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [verdachte] gaat. Er is immers een vrijwel volledig beeld van (een belangrijk) deel van zijn leven verkregen. Het plein is niet los te zien van de persoon van [verdachte]. Zie ook HR 20 januari 2009 en met name AG Knigge (LJN BF5603, 07/11672): Het observeren van een object kan in beginsel alleen stelselmatige observatie opleveren, als dat object met een bepaalde persoon verbonden is (…). Daarvan is hier overduidelijk sprake. In duur, frequentie, intensiteit, plaats en methode wordt een indringende inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [verdachte] gepleegd. Daarmee is een belangrijk strafvorderlijk voorschrift in aanmerkelijke mate geschonden.”

(..)

“3. Allereerst de videobeelden: Deze dienen van het bewijs te worden uitgesloten. Dat om de navolgende redenen. Ik heb reeds toegelicht dat naar mijn overtuiging de dagvaarding nietig zou moeten worden verklaard omdat in het geheel niet duidelijk is geworden waarvan mijn cliënt nu precies feitelijk wordt verdacht. Daarnaast is er in het onderhavige geval sprake van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek. De videobeelden zijn door stelselmatige observatie met behulp van een technisch hulpmiddel (camera) verkregen. Bewijsuitsluiting in de zin van art. 359a Sv komt als rechtsgevolg aan de orde indien het bewijsmateriaal door het verzuim is verkregen en voorts door de onrechtmatige bewijsgaring een (belangrijk) strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden. – dat is in casu het geval. De wet vereist nu eenmaal in alle gevallen waar stelselmatig wordt geobserveerd een machtiging ex art. 126g Sv van de OvJ. Dat voorschrift strekt juist ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer. De Hoge Raad acht namelijk slechts een beperkte inbreuk op grond van art. 2 Politiewet aanvaardbaar. Van een beperkte inbreuk kan i.c. geen sprake meer zijn – ook al zijn de camera’s op de openbare weg geplaatst. Het criterium is of dat bijna een volledig beeld van bepaalde aspecten van iemands leven wordt verkregen. [verdachte] kwam in de betreffende periode nagenoeg dagelijks bij de voetbalkooi. Door hem zolang en frequent te observeren is er duidelijk sprake van een inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer. I.c. wordt er derhalve van een flink deel van zijn dagelijkse een helder beeld verkregen. Justitie wist ook van tevoren dat dit het geval zou zijn. Mijn cliënt was immers ambtshalve bij de politie bekend. In dit kader moet ook worden opgemerkt dat op geen van de opnames is te zien dat cliënt iets verkoopt of overhandigt of cocaïne aanwezig is.

4. Wat wel op de opnames is te zien is dat hij bijna iedere dag bij de voetbalkooi staat, een biertje drinkt, met buurtgenoten chillt en dubbelt. Dat is ook niet zo gek: zijn moeder woont bij de voetbalkooi – slechts enkele meters van de plaats waar cliënt telkens op de videobeelden is te zien. Cliënt is in deze buurt opgegroeid. Hij heeft daar zijn kindertijd doorgebracht en komt daar nog steeds bijna iedere dag om zijn moeder te bezoeken en even met oude buurtgenoten te praten.

5. Het belang dat het geschonden voorschrift dient – namelijk bescherming van de persoonlijke levenssfeer – is in het onderhavige geval duidelijk geschonden, ook al zijn de opnames op de openbare weg gemaakt. Het criterium is immers, zoals reeds opgemerkt, dat een bijna volledig beeld van iemands leven wordt verkregen.

6. Een ander punt wat van belang is van de beoordeling van het verzuim dat zijn de omstandigheden waaronder het verzuim is begaan en de mate van verwijtbaarheid. Het valt in de onderhavige zaak niet in te zien, waarom aan de OvJ niet is verzocht om een machtiging ex art. 126g Sv af te geven. Het verzuim is daarom ook ernstig te noemen en in de omstandigheden waaronder het verzuim is begaan is geen rechtvaardiging te vinden. Cliënt werd daardoor ernstig in zijn persoonlijke levenssfeer aangetast en ernstig in zijn belangen geschaad.

7. Op grond van het voorafgaande kan dus – kort samengevat – worden geconcludeerd dat een belangrijk strafvorderlijk voorschrift in aanzienlijke mate is geschonden zodat de verdediging zich – nu het preliminaire verweer omtrent de ontvankelijkheid van het OM niet heeft kunnen slagen – zich op het standpunt stelt dat als rechtsgevolg bewijsuitsluiting van de videobeelden en daarmee ook van het proces-verbaal bevindingen omtrent deze beelden (dossierpagina’s 11-15 en 65 – 66) dient te volgen. Immers, aan de drie vereiste elementen voor bewijsuitsluiting is in de onderhavige zaak ruimschoots voldaan (a. door de onrechtmatige bewijsvergaring is een belangrijk strafvorderlijk voorschrift in aanzienlijke mate geschonden, b. er is nadeel door het verzuim veroorzaakt, c. er bestaat causaal verband tussen het verzuim en het verkregen bewijs). Nu alle getuigenverklaringen ook een rechtstreeks gevolg zijn van dit onrechtmatig verkregen bewijs, dienen ook deze verklaringen van het bewijs te worden uitgesloten.”

Wettelijk kader

De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel waarbij die bepaling is ingevoerd, houdt onder meer in:

“Bij het op stelselmatige wijze waarnemen van personen gaat het, zoals gezegd, om die vormen van observatie die tot resultaat kunnen hebben dat een min of meer volledig beeld wordt verkregen van bepaalde aspecten van iemands leven, bijvoorbeeld zijn contacten met een crimineel. Voor het antwoord op de vraag of sprake is van een dergelijke vorm van observatie is een aantal elementen van belang: de duur, de plaats, de intensiteit of frequentie en het al dan niet toepassen van een technisch hulpmiddel dat méér biedt dan alleen versterking van de zintuigen. Ieder voor zich, maar met name in combinatie, zijn deze elementen bepalend voor de vraag of een min of meer volledig beeld van bepaalde aspecten van iemands leven wordt verkregen.”
(Kamerstukken II, 1996-1997, 25 403, nr. 3, p. 26 en 27)

Oordeel Hoge Raad

Volgens de Hoge Raad was er geen sprake van stelselmatige observatie:

“Het Hof heeft als zijn oordeel tot uitdrukking gebracht dat het hier ging om een met behulp van een statische camera uitgevoerde observatie van een openbaar object, een zogenoemde voetbalkooi, die niet op een zodanige manier met de persoon van de verdachte was verbonden dat de gedane waarnemingen tot resultaat konden hebben dat een min of meer volledig beeld van bepaalde aspecten van verdachtes leven werd verkregen.

Dat oordeel geeft in het licht van hetgeen door de verdediging omtrent die observaties, meer in het bijzonder omtrent de duur en de frequentie ervan is aangevoerd, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting terwijl het ook zonder andere motivering niet onbegrijpelijk is.”

Conclusie P-G mr. Aben

Ook de overwegingen van de P-G mr. Aben zijn in deze zaak interessant:

” In de onderhavige zaak gaat het om een met behulp van een statische camera uitgevoerde observatie van een zogenaamde voetbalkooi. Deze observatie kende blijkens de stukken van het geding een totale duur van ongeveer tien weken en had als doel de drugsoverlast rondom de genoemde voetbalkooi – waarvan de politie op basis van klachten van omwonenden en eigen waarneming op de hoogte was – inzichtelijk te maken.(6) De genoemde observatie moet aldus in primaire zin worden aangemerkt als observatie van een bepaald object. In de toelichting op het middel wordt met juistheid gesteld dat ook een dergelijke observatie onder omstandigheden binnen het toepassingsbereik van art. 126g Sv kan vallen, te weten wanneer het geobserveerde object op zodanige wijze met een bepaalde persoon is verbonden dat met de observatie – zij het dan op indirecte wijze – een min of meer volledig beeld van het privé-leven van die persoon wordt verkregen.(Kamerstukken II, 1997-1998, 25403, nr. 3, blz. 110)

Uit de parlementaire geschiedenis van art. 126g Sv rijst niettemin als beeld op dat het observeren van een object slechts in uitzonderlijke gevallen tevens stelselmatige observatie van een bepaalde persoon oplevert (zie ook conclusie van AG Knigge vóór HR 8 september 2009, LJN BI7175).
De jurisprudentie van de Hoge Raad geeft eenzelfde beeld te zien. Ofschoon een algemene regel zich bezwaarlijk laat formuleren, is art. 126g Sv niet snel van toepassing in gevallen waarin het geobserveerde object is gelegen in de openbare ruimte. Zo overwoog de Hoge Raad als volgt in zijn arrest van 10 april 2001 (LJN AB0970), waarin gedurende meer dan vier maanden met behulp van een camera de toegangsdeur van een drugspand was geobserveerd (rov. 3.6):

The post Observatie met behulp van statische camera van voetbalkooi appeared first on Bewijs in strafzaken.

]]>
https://bewijs-in-strafzaken.nl/observatie-met-behulp-van-statische-camera-van-voetbalkooi/feed/ 0
1,5 uur zicht houden op auto zonder verdachte is geen stelselmatige observatie https://bewijs-in-strafzaken.nl/15-uur-zicht-houden-op-auto-zonder-verdachte-is-geen-stelselmatige-observatie/ https://bewijs-in-strafzaken.nl/15-uur-zicht-houden-op-auto-zonder-verdachte-is-geen-stelselmatige-observatie/#respond Thu, 30 Jun 2016 21:12:47 +0000 https://bewijs-in-strafzaken.nl/?p=1342 Wanneer door verbalisanten 1,5 uur zicht wordt gehouden op een auto om te kijken wanneer de verdacht instapt en gaat rijden is niet aan te merken als een stelselmatige observatie. Wanneer de verbalisanten de verdachte vervolgens kort achtervolgen om diens rijgedrag vast te leggen, levert dat hooguit een geringe inbreuk op diens persoonlijke levenssfeer op die […]

The post 1,5 uur zicht houden op auto zonder verdachte is geen stelselmatige observatie appeared first on Bewijs in strafzaken.

]]>
Wanneer door verbalisanten 1,5 uur zicht wordt gehouden op een auto om te kijken wanneer de verdacht instapt en gaat rijden is niet aan te merken als een stelselmatige observatie. Wanneer de verbalisanten de verdachte vervolgens kort achtervolgen om diens rijgedrag vast te leggen, levert dat hooguit een geringe inbreuk op diens persoonlijke levenssfeer op die wordt gedekt door (thans) art. 3 Politiewet 2012.

Hof: geen stelselmatige observatie

Het hof overweegt dat er geen sprake is geweest van een stelselmatige observatie:

“De betrokken verbalisanten hebben slechts anderhalf uur lang zicht gehouden op verdachtes auto die zich bevond bij verdachtes woning. Na anderhalf uur hebben ze gezien dat verdachte in diens auto stapte. Het “zichthouden” kan naar het oordeel van het hof reeds niet worden aangemerkt als een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van verdachte nu daarmee niet een min of meer volledig beeld is getracht te krijgen (en evenmin kan worden verkregen) van bepaalde aspecten van verdachtes privé-leven. Uit het door de raadsman aan de pleitnota gehechte proces-verbaal blijkt ook uitdrukkelijk dat dat niet het doel is geweest. Het doel was het vastleggen van het rijgedrag van verdachte met een videoregistratiesysteem, omdat zijn eerdere rijgedrag daartoe aanleiding had gegeven . Dat verbalisanten dat doel te buiten zijn gegaan is niet gesteld of gebleken. Voor zover de vastlegging van het rijgedrag van verdachte met een videoregistratiesysteem kan worden aangemerkt als een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van verdachte is het hof, met de rechtbank, van oordeel dat dit slechts een lichte inbreuk betreft die, die valt onder de algemene politietaak in de zin van artikel 2 Politiewet en de algemene opsporingstaak als bedoeld in artikel 141 Sv. Vanwege de korte duur kan van een stelselmatig observatie evenmin worden gesproken.”

The post 1,5 uur zicht houden op auto zonder verdachte is geen stelselmatige observatie appeared first on Bewijs in strafzaken.

]]>
https://bewijs-in-strafzaken.nl/15-uur-zicht-houden-op-auto-zonder-verdachte-is-geen-stelselmatige-observatie/feed/ 0
Eisen proces-verbaal observatie https://bewijs-in-strafzaken.nl/eisen-proces-verbaal-observatie/ https://bewijs-in-strafzaken.nl/eisen-proces-verbaal-observatie/#respond Thu, 30 Jun 2016 20:46:57 +0000 https://bewijs-in-strafzaken.nl/?p=1335 Voor wat betreft de eisen die ex. artikel 152 Sv. aan een proces-verbaal van een observatie kunnen worden gesteld, is het volgende van belang. Leider onderzoek mag p-v opmaken, mits ook de observanten dat zelf doen Het proces-verbaal hoeft niet helemaal in detail (zie o.a. HR NJ 1996, 442) Wie moet proces-verbaal opmaken? Bij een […]

The post Eisen proces-verbaal observatie appeared first on Bewijs in strafzaken.

]]>
Voor wat betreft de eisen die ex. artikel 152 Sv. aan een proces-verbaal van een observatie kunnen worden gesteld, is het volgende van belang.

  • Leider onderzoek mag p-v opmaken, mits ook de observanten dat zelf doen
  • Het proces-verbaal hoeft niet helemaal in detail

(zie o.a. HR NJ 1996, 442)

Wie moet proces-verbaal opmaken?

Bij een observatie is het toegestaan dat een leider van het opsporingsonderzoek een proces-verbaal opmaakt over wat hij van de observanten heeft vernomen, welk proces-verbaal ook voor het bewijs kan worden gebruikt, maar artikel 152 Sv. brengt tevens mee dat de observanten ook zelf een proces-verbaal moeten opmaken van hetgeen door hen tot opsporing is verricht of bevonden. De Hoge Raad heeft dienaangaande overwogen:
“dat geen rechtsregel zich ertegen verzet dat (..) een leider van het opsporingsonderzoek een proces-verbaal opmaakt inhoudende datgene wat hij van de observanten heeft vernomen omtrent hun waarnemingen tijdens het onderzoek, en dat zodanig proces-verbaal tot het bewijs wordt gebezigd. Echter, art. 152 Sv. brengt mee dat observanten (tevens) zelf een proces-verbaal behoren op te maken (..).”

Details proces-verbaal

Het proces-verbaal hoeft niet heel erg gedetailleerd te zijn.
HR: “Ten aanzien van de vorm waarin die waarnemingen worden vastgelegd zal met de door het hof genoemde belangen in redelijkheid rekening mogen worden gehouden. Zo zal in zaken als de onderhavige bijvoorbeeld niet noodzakelijkerwijze in het opgemaakte proces-verbaal in details behoeven te worden vermeld op welke wijze personen zijn gevolgd of vanuit welke posities observaties zijn gedaan, terwijl daarin evenmin de identiteit van de observanten behoeft te worden vastgesteld, mits vaststaat dat die opsporingsambtenaren ook bevoegde opsporingsambtenaren zijn.”
Dit laatste kan bijvoorbeeld blijken uit een bijgevoegd proces-verbaal van de leidinggevende.

The post Eisen proces-verbaal observatie appeared first on Bewijs in strafzaken.

]]>
https://bewijs-in-strafzaken.nl/eisen-proces-verbaal-observatie/feed/ 0
Kortdurende observatie door veelplegersteam https://bewijs-in-strafzaken.nl/kortdurende-observatie-door-veelplegersteam/ https://bewijs-in-strafzaken.nl/kortdurende-observatie-door-veelplegersteam/#respond Tue, 28 Jun 2016 08:29:47 +0000 https://bewijs-in-strafzaken.nl/?p=1272 In de uitspraak van HR 13 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9338 ging het om een aanhouding ter zake van winkeldiefstal na observatie door ‘veelplegersteam’. De verdachte werd aangehouden ter zake van winkeldiefstal nadat hij was gevolgd en geobserveerd door verbalisanten werkzaam bij een zgn. ‘veelplegersteam’. Door de advocaat werd aangevoerd dat er sprake was van het stelselmatig observeren van de verdachte waarvoor […]

The post Kortdurende observatie door veelplegersteam appeared first on Bewijs in strafzaken.

]]>
In de uitspraak van HR 13 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9338 ging het om een aanhouding ter zake van winkeldiefstal na observatie door ‘veelplegersteam’. De verdachte werd aangehouden ter zake van winkeldiefstal nadat hij was gevolgd en geobserveerd door verbalisanten werkzaam bij een zgn. ‘veelplegersteam’. Door de advocaat werd aangevoerd dat er sprake was van het stelselmatig observeren van de verdachte waarvoor geen bevel was.
Volgens de Hoge Raad boden in deze zaak de artikelen 2 Pw en 141 Sv voldoende legimitatie voor de observatie door het veelplegersteam nu slechts in een bepaald gebied en kortstondig is geobserveerd, n.a.v. omstandigheden waaruit redelijkerwijs een verhoogde kans op strafbare feiten kan worden afgeleid. Uit de verslaglegging moet kunnen blijken of de observaties in deze zin beperkt en kortstondig zijn gebleven.
Zelfs het feit dat op het moment van de observatie geen verdenking bestond maakt het optreden van het veelplegersteam niet onrechtmatig.

Verweer advocaat

Door de advocaat werd het volgende verweer gevoerd:
“Cliënt is door een veelplegersteam winkel in en winkel uit gevolgd, alleen omdat hij als veelpleger bekend staat. Ik verwijs hiervoor ook naar de verklaringen van cliënt en het door mij toegezonden krantenartikel. Dat volgen heeft een inbreuk gemaakt op de privacy van cliënt, zonder dat sprake was van enig vermoeden van schuld. Ten aanzien van cliënt is geen bevel tot stelselmatige observatie gegeven. Er bestaan geen werkinstructies voor deze methode, er wordt geen verslag gemaakt van de observaties er is geen vermoeden van een strafbaar feit en er wordt niet geregistreerd hoe vaak en hoe lang er wordt geobserveerd. Er kan dus niet gecontroleerd worden. Naar de mening van de verdediging maakt deze werkwijze een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. Het geeft een beeld van het leven van cliënt. Cliënt voelt zich opgejaagd wild. Naar de mening van de verdediging is hier sprake van een onrechtmatige opsporingstechniek die geen wettelijke basis heeft en in strijd is met de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. Het openbaar ministerie dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard. Subsidiair dient op grond van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering bewijsuitsluiting te volgen en dient cliënt te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde. Uit het door mij toegezonden krantenartikel blijkt overigens dat vanaf 1 oktober 2009 is overgegaan op vastlegging van de observaties.
(…)
Het gaat om een zeer kleine groep van veelplegers. Dat is bij de veelplegers bekend en de betreffende mensen uit het politieteam worden door hen ook herkend. De veelplegers worden zeer vaak gevolgd en binnen deze beperkte groep van politiemensen wordt heel veel bekend over cliënt. Dat is een schending van de persoonlijke levenssfeer.”

Volgens de advocaat moet de werkwijze van het veelplegersteam – te weten het volgen van bekende veelplegers op plaatsen waar zij mogelijk strafbare feiten zullen plegen – worden gekwalificeerd als stelselmatige observatie, terwijl daarvoor in casu een wettelijke basis heeft ontbroken en in strijd is gehandeld met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. De vruchten van die onrechtmatige observatie moeten dan ook van bewijs worden uitgesloten aldus de advocaat

Hof: geen stelselmatige observatie

Vastgesteld moet worden dat de observatie van verdachte door het veelplegersteam een inbreuk op de privacy van verdachte kan hebben gemaakt. Verdachte heeft daar zelf over verklaard. De vraag is vervolgens of deze observatie en daarmee de inbreuk op de privacy van verdachte van zodanig aard is geweest, dat die observatie moet worden aangemerkt als stelselmatige observatie. Het hof beantwoordt deze vraag ontkennend. Observatie wordt als stelselmatig aangemerkt indien hierdoor een min of meer volledig beeld van bepaalde aspecten van iemands privé-leven wordt verkregen. In casu was de observatie, weliswaar zonder concrete verdenking, gericht op de persoon van verdachte, maar slechts voor zover hij zich bevond op een openbare plaats in de stad waar veelvuldig vermogensdelicten worden gepleegd. Wanneer het gedrag van verdachte daartoe geen aanleiding gaf, bijvoorbeeld als hij met zijn kind aan het spelen was, of hij zo’n plaats zou hebben verlaten zonder verdachte handelingen te verrichten, dan zou de observatie zijn beëindigd. Bij de observaties is geen gebruik gemaakt van technische hulpmiddelen. Naar het oordeel van het hof hebben de observaties, gelet op de duur, de intensiteit, de plaats en de wijze waarop zij zijn verricht, dan ook een zo beperkte inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte, dat art. 2 Politiewet 1993 en art. 141 Sv daarvoor een toereikende grondslag boden. Ook overigens zijn deze observaties niet in strijd met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit, nu verdachte bekend stond bij de politie als veelpleger en onder de gegeven omstandigheden geen ander opsporingsmiddel voor de hand lag. Het beroep op de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie wordt derhalve verworpen.

Feitencomplex

De gang van zaken onmiddellijk voorafgaande aan de aanhouding is beschreven in een proces-verbaal van bevindingen van de betreffende verbalisanten, dat, zakelijk weergegeven, het volgende inhoudt. Een verbalisant zag de verdachte, een hem ambtshalve bekende veelpleger, fietsen via de binnenstad van Tilburg naar het Pieter Vreedeplein. Het was de verbalisant bekend dat de verdachte zich veelvuldig schuldig maakt aan vermogensdelicten. De verbalisanten zagen dat de verdachte zijn fiets parkeerde voor de kledingwinkel Esprit. Zij zagen hem in de winkel kleding pakken, er plaatsnemen in een pashokje, de kleding terugleggen en de winkel verlaten. Zij zagen de verdachte wegfietsen via de Heuvelring in de richting van de Piusstraat. Zij zagen dat de verdachte zijn fiets parkeerde voor de kledingzaak Bristol aan de Piusstraat. De verbalisanten gingen de winkel in en zagen de verdachte op de eerste etage een gestreepte trui passen. Zij zagen dat de verdachte kledingstukken in een winkelmandje deed, waarna hij met onder meer een trui een pashokje inliep. Na ongeveer vijf minuten zagen de verbalisanten dat de verdachte met het winkelmandje het pashokje uitkwam en dat hij naar beneden liep in de richting van de uitgang. Bij de kassa plaatste de verdachte het mandje op de grond en liep de winkel uit zonder te betalen. Een verbalisant zag in het winkelmandje kledingstukken liggen die de verdachte had gepakt, maar niet de gestreepte trui. Buiten de winkel werd de verdachte aangehouden. Tijdens de aanhouding kwam onder de jas van de verdachte de gestreepte trui vandaan.

en gestopt. Dit is niet in een werkinstructie vastgelegd. Een veelpleger wordt pas als verdachte aangemerkt op het moment dat hij iets strafbaars doet; nog niet zodra wij hem zien. Er wordt geen verslag gemaakt van elke observatie. Dit gebeurt pas als er bijzonderheden te melden zijn. Ik meen dat er over verdachte vier maal iets is genoteerd in het systeem. Als de raadsman van verdachte mij vraagt of dat kan betekenen dat verdachte 40 maal is geobserveerd en er 36 maal niets is vastgelegd kan ik hem daar geen antwoord op geven. Er zijn 4 mutaties van verdachte opvraagbaar.

Het is mogelijk dat mensen van ons team surveilleren bij verdachte in de straat, maar het is niet de instructie dan wel handelwijze om verdachte vanuit zijn woning te volgen. Er worden geen technische hulpmiddelen gebruikt bij de observatie. Alleen normale hulpmiddelen, zoals een telefoon, een mobilofoon etcetera.

Het beleid ten aanzien van veelplegers is in overleg met de officier van justitie en het Veiligheidshuis. Het doel van dit beleid is aan de ene kant het strafrechtelijk opsporen en aan de andere kant het voorkomen van recidive.

Wettelijk kader

Het volgende wettelijk en jurisprudentieel kader is hier van belang.

2.5.2. Art. 126g Sv luidt:

“1. In geval van verdenking van een misdrijf, kan de officier van justitie in het belang van het onderzoek bevelen dat een opsporingsambtenaar stelselmatig een persoon volgt of stelselmatig diens aanwezigheid of gedrag waarneemt.

(…)

5. Het bevel tot observatie is schriftelijk en vermeldt: (…)”

2.5.3. De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel waarbij die bepaling is ingevoerd, houdt onder meer in:

“Bij het op stelselmatige wijze waarnemen van personen gaat het, zoals gezegd, om die vormen van observatie die tot resultaat kunnen hebben dat een min of meer volledig beeld wordt verkregen van bepaalde aspecten van iemands leven, bijvoorbeeld zijn contacten met een crimineel. Voor het antwoord op de vraag of sprake is van een dergelijke vorm van observatie is een aantal elementen van belang: de duur, de plaats, de intensiteit of frequentie en het al dan niet toepassen van een technisch hulpmiddel dat méér biedt dan alleen versterking van de zintuigen. Ieder voor zich, maar met name in combinatie, zijn deze elementen bepalend voor de vraag of een min of meer volledig beeld van bepaalde aspecten van iemands leven wordt verkregen.”

(Kamerstukken II, 1996-1997, 25 403, nr. 3, p. 26 en 27)

2.5.4. Voor de beantwoording van de vraag of bij het hanteren van de opsporingsmethode van observatie al dan niet sprake is van een beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte zijn de omstandigheden bepalend, zoals de duur, de intensiteit, de plaats, het doel van de observaties en de wijze waarop deze hebben plaatsgevonden (vgl. HR 21 maart 2000, LJN AA5254, rov. 3.5).

Verbaliseringsplicht

Met betrekking tot de voor opsporingsambtenaren bestaande plicht tot het verbaliseren van hetgeen zij hebben verricht of bevonden, welke regels ook in het verband van uitgevoerde observaties van toepassing zijn, heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 5 oktober 2010 (LJN BL5629, NJ 2011/69) overwogen:

“7.2.2. Art. 152 Sv schrijft voor dat de in die bepaling genoemde opsporingsambtenaren ten spoedigste proces-verbaal opmaken van het door hen opgespoorde strafbare feit of van hetgeen door hen tot opsporing, zoals thans gedefinieerd in art. 132a Sv, is verricht of bevonden. Redelijke uitleg van die bepaling in het licht van de aan een eerlijk proces te stellen eisen brengt het volgende mee. Het staat de in die bepaling genoemde opsporingsambtenaren slechts dan vrij het opmaken van een proces-verbaal achterwege te laten ingeval hetgeen door hen is verricht of bevonden naar hun, aan toetsing door de officier van justitie onderworpen, oordeel redelijkerwijs niet van belang kan zijn voor enige door de rechter in het eindonderzoek te nemen beslissing.

Ingeval het opmaken van een proces-verbaal achterwege blijft, zal evenwel dienen te worden voorzien in een zodanige verslaglegging van de desbetreffende verrichtingen en bevindingen, dat doeltreffend kan worden gereageerd op een verzoek van de rechter in het eindonderzoek tot nadere verantwoording omtrent dat onderdeel van het opsporingsonderzoek.

Belangen van derden en/of van het opsporingsonderzoek vormen op zichzelf onvoldoende grond om het opmaken van een proces-verbaal achterwege te laten. Aan die belangen kan immers door de wijze waarop de desbetreffende verrichtingen en bevindingen in dat proces-verbaal worden gerelateerd, voldoende worden tegemoetgekomen.

7.2.3. Art. 152 Sv ziet slechts op het door het Wetboek van Strafvordering bestreken opsporingsonderzoek, zodat die bepaling niet van toepassing is in een daaraan voorafgaande fase van het onderzoek.

Hoewel een wettelijke voorziening omtrent verslaglegging van de verrichtingen en bevindingen van opsporingsambtenaren in die onderzoeksfase ontbreekt, zal al naar gelang de aard en de omvang van het in die fase verrichte onderzoek verslaglegging in enigerlei vorm nochtans niet achterwege mogen blijven. Ingeval een opsporingsonderzoek volgt, zal bij het opmaken van processen-verbaal op de voet van art. 152 Sv immers zo nodig moeten kunnen worden teruggegrepen op hetgeen voorafgaand aan het opsporingsonderzoek is verricht en bevonden. Voorts geldt ook hier dat, indien de rechter in het eindonderzoek – al dan niet naar aanleiding van een gevoerd verweer – nadere opheldering verzoekt omtrent bepaalde feiten en omstandigheden, op een zodanig verzoek doeltreffend moet kunnen worden gereageerd.

7.2.4. De wet verbindt geen rechtsgevolgen aan de niet-naleving van art. 152 Sv. Het staat derhalve ter beoordeling van de rechter of en zo ja in hoeverre aan de omstandigheid dat het opmaken van proces-verbaal achterwege is gebleven dan wel niet ten spoedigste is geschied, enig rechtsgevolg dient te worden verbonden.”

Hoge Raad: slechts kortdurende beperkte observatie

Observaties als de onderhavige, waarvoor geen machtiging als bedoeld in art. 126g Sv is gegeven, kunnen jegens de geobserveerde onrechtmatig zijn indien zij in verband met de plaats waar zij zijn uitgevoerd, de duur, intensiteit en frequentie ervan, alsmede het gebruik van technische hulpmiddelen, geschikt zijn om een min of meer compleet beeld te verkrijgen van bepaalde aspecten van het persoonlijk leven van de betrokkene. Indien dat niet het geval is, kan de met het observeren samenhangende inbreuk op de persoonlijke levenssfeer als zo beperkt worden beschouwd dat de algemene taakomschrijving van opsporingsambtenaren, neergelegd in art. 2 Politiewet 1993 en art. 141 Sv, daarvoor voldoende legitimatie biedt. Dit zal in het bijzonder het geval zijn indien de observaties slechts in een bepaald gebied en kortstondig worden uitgevoerd, naar aanleiding van omstandigheden waaruit redelijkerwijs een verhoogde kans op strafbare feiten kan worden afgeleid. Uit de verslaglegging van de observaties zal – mede in verband met de vereiste subsidiariteit en proportionaliteit van de uitgevoerde observaties – in voorkomend geval moeten kunnen blijken of zij in deze zin beperkt en kortstondig zijn gebleven.

Uit het zojuist overwogene vloeit voort dat het ontbreken van een verdenking in de zin van art. 27 Sv niet meebrengt dat dergelijke kortstondige en beperkte observaties onrechtmatig zijn aangevangen. Niettemin zullen zij, als berustend op wettelijke bepalingen waarin de opsporing van strafbare feiten aan de betrokken functionarissen is opgedragen, tot het voorbereidend onderzoek gerekend moeten worden ingeval (mede) door de observaties een verdenking als bedoeld in art. 27 Sv ontstaat en verdergaande opsporingsbevoegdheden worden toegepast. Overschrijding van de grenzen waarbinnen zulke, niet krachtens het in art. 126g Sv bedoelde bevel uitgevoerde, observaties toelaatbaar zijn, moet in zo een geval worden aangemerkt als een vormverzuim in de zin van art. 359a Sv.

2.7.1. Het middel neemt, in navolging van het verweer, tot uitgangspunt dat de aanhouding van de verdachte het resultaat is geweest van stelselmatige observaties waardoor een ernstige inbreuk is gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte, en dat dit – aangezien die inbreuk niet in een specifiek wettelijk voorschrift is voorzien – moet leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging van de verdachte, althans tot bewijsuitsluiting.

2.7.2. Voor zover het middel daarbij het oog heeft op de aan de aanhouding van de verdachte onmiddellijk voorafgaande observaties die hiervoor in 2.4.2 aan de hand van het desbetreffende proces-verbaal van bevindingen zijn weergegeven, faalt het. In zijn hiervoor in 2.3.2 weergegeven overwegingen ligt als het oordeel van het Hof besloten dat die observaties, gelet op de duur, de intensiteit, de plaats en de wijze waarop deze zijn verricht een zo beperkte inbreuk hebben gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte, dat art. 2 Politiewet 1993 en art. 141 Sv daarvoor een toereikende grondslag boden. In het licht van hetgeen hiervoor in 2.6.2 – 2.6.3 is vooropgesteld en in aanmerking genomen dat van die observaties verslag is gedaan waarvan de inhoud door de verdediging niet is bestreden, geeft dat oordeel niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting, is dat oordeel ook niet onbegrijpelijk en is het toereikend gemotiveerd.

2.7.3. Voor zover het middel daarbij het oog heeft op meer of andere observaties van de verdachte dan in de vorige overweging aan de orde was, geldt het volgende.

2.7.4. De verdediging heeft de stelling betrokken dat de (algemene) werkwijze van het veelplegersteam meebracht dat de verdachte “overal” stelselmatig werd geobserveerd, en daaraan de conclusie verbonden dat de daardoor – gelet op het ontbreken van een wettelijke basis voor zulk handelen en het ontbreken van verslaglegging die inzicht zou kunnen geven in de aard, duur, frequentie en intensiteit van die observaties – veroorzaakte onrechtmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte moet leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie of tot bewijsuitsluiting van de vruchten van het onrechtmatige optreden.

2.7.5. Deze stelling is met de overwegingen van het Hof niet toereikend gemotiveerd verworpen, aangezien met die overwegingen niet is weerlegd dat zulke observaties hebben plaatsgevonden zonder daarvan verslag te maken, en het Hof niets heeft vastgesteld waaruit kan worden afgeleid waarom ook zulke, door de verdediging gestelde, observaties voorafgaande aan de kortstondige, en wel gerelateerde observaties die tot de aanhouding van de verdachte hebben geleid, slechts een zo beperkte inbreuk hebben gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte, dat art. 2 Politiewet 1993 en art. 141 Sv daarvoor een toereikende grondslag boden.

Dit behoeft evenwel niet tot cassatie te leiden in verband met het volgende.

Geen plaats voor niet-ontvankelijkheid OM

Een vormverzuim als bedoeld in art. 359a Sv kan slechts tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging leiden, indien aannemelijk is dat door toedoen van de met opsporing en vervolging belaste functionarissen in de loop van het voorbereidend onderzoek een ernstige inbreuk is gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde, en daardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte tekort is gedaan aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak (vgl. HR 30 maart 2004, LJN AM2533, NJ 2004/376).

De enkele omstandigheid dat de aard, duur en intensiteit van observaties bij gebreke van behoorlijke verslaglegging niet kan worden gecontroleerd, zodat de mogelijkheid is opengebleven dat die observaties, zoals de verdediging heeft gesteld, zonder toereikende wettelijke grondslag een méér dan beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte hebben gemaakt, kan niet de gevolgtrekking wettigen dat in het onderhavige geval een ernstige inbreuk is gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde en daardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte tekort is gedaan aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak als zojuist bedoeld.

Voor zover het verweer erop gericht was het Openbaar Ministerie in de vervolging van de verdachte niet-ontvankelijk te doen verklaren, kon het reeds om deze reden slechts worden verworpen.

2.7.7. Aangenomen dat de verdediging zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de verdachte door het veelplegersteam vaker is geobserveerd dan in het geval dat tot zijn aanhouding voerde, en voorts aangenomen dat er sprake is van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek ter zake van het aan de verdachte tenlastegelegde feit, als bedoeld in art. 359a Sv, kon het verweer ook voor zover het tot bewijsuitsluiting strekte geen doel treffen. In verband met art. 359a Sv kan bewijsuitsluiting immers slechts aan de orde zijn ten aanzien van bewijsmateriaal dat is verkregen als rechtstreeks gevolg van een aannemelijk geacht vormverzuim. Het Hof heeft de bewezenverklaring doen berusten op de namens de benadeelde gedane aangifte en de bekennende verklaring die de verdachte, met rechtskundige bijstand en nadat hem de in art. 29, tweede lid, Sv bedoelde mededeling is gedaan dat hij niet tot antwoorden verplicht was, bij de Rechter-Commissaris heeft afgelegd. Het verweer, waarin zonder nadere toelichting of duiding werd verwezen naar “de vruchten van die onrechtmatige observatie” behelsde niet de onderbouwde stelling dat die bij de Rechter-Commissaris afgelegde verklaring moet worden gezien als het rechtstreeks gevolg van de door de verdediging gestelde observaties.

The post Kortdurende observatie door veelplegersteam appeared first on Bewijs in strafzaken.

]]>
https://bewijs-in-strafzaken.nl/kortdurende-observatie-door-veelplegersteam/feed/ 0