Wet bijzondere opsporingsbevoegdheden in de praktijk
De Wet BOB biedt twee grondslagen voor de bevoegdheid gebruik te maken van bijzondere opsporingsmethoden, zoals bijv. tappen, inkijkoperaties en infiltratie. In dit rapport wordt verslag gedaan van een onderzoek naar het gebruik in de praktijk van de genoemde Titels IVa en V van het Wetboek van Strafvordering.
Omvang en samenstelling gebruik van opsporingsbevoegdheden Titel V
Uit deze studie blijkt dat de omvang van het gebruik van Titel V beperkt is. Over de jaren 2004, 2005 en 2006 is op de vijf onderzochte parketten in slechts twaalf opsporingsonderzoeken de inzet van bijzondere opsporingsmethoden gebaseerd op Titel V. Negen van deze onderzoeken zijn door het Landelijk Parket uitgevoerd. Drie van de vier onderzochte arrondissementsparketten hadden in dezelfde periode elk slechts één Titel V-onderzoek. Het rapport bevat een beschrijving van deze onderzoeken en de bijzondere opsporingsmethoden die zijn gebruikt. De Titel V-onderzoeken worden gekenmerkt door een brede onderzoeksfocus en hebben tot doel inzicht te krijgen in een georganiseerd verband. Deze onderzoeken zijn niet gericht op het ophelderen van enkele concrete misdrijven alleen, maar ook op het aanpakken van de organisatie(structuur) daarachter. Hiermee wordt beoogd het op grote schaal plegen van misdrijven een halt toe te roepen. In de meeste opsporingsonderzoeken waarin met Titel IVa is gewerkt, is de focus van begin tot eind gericht op een beperkt aantal concrete verdachten en/of strafbare feiten, ook wanneer er aanwijzingen zijn dat meerdere verdachten in georganiseerd verband met elkaar samenwerken. Een aantal onderzoeken waarin bijzondere opsporingsmethoden op grond van Titel IVa zijn aangewend, is (gaandeweg) ook gericht op het achterliggende criminele verband en de misdrijven die daarbinnen nog worden begaan. Daarmee vertonen deze onderzoeken qua verloop overeenkomsten met de Titel V-onderzoeken.
Besluitvorming over Titels IVa en VI
In de meeste gevallen wordt de inzet van bijzondere opsporingsmethoden gewoonlijk gebaseerd op Titel IVa, zonder dat daarover een expliciete afweging plaatsvindt. Dat hangt voor een groot deel samen met de wijze waarop een onderzoek wordt gestart. Op basis van de startinformatie wordt een verdenking geformuleerd, die wordt omgezet in een concrete, afgebakende doelstelling. Dan worden standaard BOB-middelen uit Titel IVa ingezet. De grondslag (Titel IVa) blijkt uit de aanvraag voor de inzet van het eerste BOB-middel. De besluitvorming over de inzet van bijzondere opsporingsmethoden op grond van Titel V verschilt van die waar de inzet wordt gebaseerd op Titel IVa. Dit besluit wordt, op twee onderzoeken na, al in de voorbereidende fase van het onderzoek genomen wanneer wordt nagedacht over de opzet van het onderzoek. Er is in deze gevallen besloten tot inzet van bevoegdheden uit Titel V omdat inzet van BOB-bevoegdheden uit Titel IVa niet (langer) mogelijk bleek of nadat een eerder onderzoek naar dezelfde verdachte(n) met een beperkte onderzoeksfocus (en BOB-bevoegdheden uit Titel IVa) niet het beoogde resultaat heeft opgeleverd. Het besluit over de grondslag (Titel V) vloeit voort uit de aanleiding en doelstelling van het onderzoek. Over de in te zetten opsporingsmethoden vindt overleg plaats tussen OM en politie. Voor een aantal bevoegdheden wordt een voorstel voor inzet daarvan ter toetsing voorgelegd aan de rechter-commissaris of de Centrale Toetsingscommissie. Het gaat in deze gevallen vooral om de aard van de in te zetten middelen en niet over de grondslag. Daarover neemt het OM een besluit.
De logica van besluitvorming over gebruik opsporingsbevoegdheden Titel V en Titel IVa
De reden om de inzet van bijzondere opsporingsmethoden te baseren op Titel V is dat in deze gevallen geen sprake is van een verdenking van een concreet misdrijf. Een vermoeden van het bestaan van een georganiseerd verband waarbinnen criminele activiteiten worden ontplooid, is de reden om een onderzoek te starten. Er is nog geen concrete informatie beschikbaar over welke concrete misdrijven worden gepleegd en betrokkenheid van bepaalde personen daarbij. Er zijn wel (vage) vermoedens dat bepaalde personen zich samen met anderen schuldig maken aan strafbare gedragingen of dat op bepaalde locaties strafbare feiten worden gepleegd. In de meeste onderzoeken, ook in gevallen waar vermoedelijk sprake is van criminele samenwerking in georganiseerd verband, worden bijzondere opsporingsmethoden uit Titel IVa aangewend. De geïnterviewden noemen hiervoor verschillende argumenten. Voor een belangrijk deel blijkt dit samen te hangen met de wijze waarop een opsporingsonderzoek start en wordt afgebakend. Deze manier van werken wordt ingegeven door andere factoren, zoals opsporingsindicaties, beheersbaarheid van onderzoeken, beschikbare menskracht en middelen, maar ook met een zekere resultaatgerichtheid binnen de politie. Verder lijkt de terughoudendheid met betrekking tot het gebruik van Titel V samen te hangen met onbekendheid met de voorwaarden en mogelijkheden van deze Titel.
Betekenis van Titel V voor de opsporingspraktijk
Hoewel het aantal Titel V-onderzoeken beperkt is, heeft Titel V volgens de betrokken officieren van justitie in deze onderzoeken bewezen van toegevoegde waarde te zijn. Zonder inzet van BOB-middelen uit Titel V zou het, op één uitzondering na, in deze gevallen op dat moment niet mogelijk zijn geweest een onderzoek te starten. De manier waarop deze onderzoeken worden uitgevoerd, past bij de ontwikkeling naar een meer proactieve opsporing. Deze onderzoeken zijn niet gericht op het ad hoc ophelderen van afzonderlijke incidenten, maar er wordt geprobeerd te komen tot een meer probleemgerichte wijze van opsporen. Er bestaan verschillende opvattingen over hoe een onderzoek naar een georganiseerd verband (met Titel V) eruit zou moeten zien. Tegelijkertijd kunnen maar weinig geïnterviewde personen voorbeelden geven van onderzoeken waar inzet van Titel V aan de orde zou kunnen zijn (geweest). Een van de verklaringen die hiervoor wordt gegeven, is dat van een verdenking van een of enkele personen uit het veronderstelde verband meestal al wel sprake is bij de start van een onderzoek.
Juridische reikwijdte en begrenzingen van Titel V ten opzichte van Titel IVa
Vanuit juridisch perspectief is een duidelijk onderscheid te maken tussen onderzoeken met Titel IVa en onderzoeken met Titel V. Als het doel van het opsporingsonderzoek is het ophelderen van één of enkele reeds gepleegde misdrijven moet de inzet van BOB-bevoegdheden worden gebaseerd op grond van Titel IVa. Onderzoek onder Titel V is niet zozeer gericht op (en beperkt tot) één of enkele concrete strafbare feiten, maar is gefocust op het in kaart brengen van een crimineel verband en criminele activiteiten die daarbinnen plaatsvinden. In de opsporingspraktijk wordt – voornamelijk door personen die zelf geen ervaring hebben met het gebruik van Titel V – verondersteld dat de inzet van bevoegdheden uit Titel V aan zwaardere voorwaarden verbonden is dan uit Titel IVa. Dat is een reden om vast te houden aan de gebruikelijke werkwijze en inzet van bevoegdheden uit Titel IVa. Hoewel juridisch gezien voor een afweging als deze geen plaats is (het doel van het onderzoek is immers bepalend), is gebleken dat deze veronderstellingen onjuist zijn. Uit deze studie is gebleken dat goede ervaring is opgedaan met Titel V. Toepassing van bijzondere opsporingsmethoden uit deze Titel kan aanzienlijke voordelen hebben ten opzichte van Titel IVa. Als is voldaan aan de voorwaarden van een georganiseerd verband en het plegen van meerdere misdrijven zou de afweging gemaakt moeten worden tussen klassieke opsporing (Titel IVa) en opsporing naar een crimineel verband (Titel V). Vanuit het oogpunt van rechtmatigheid is inzet van bijzondere opsporingsmethoden uit Titel V in onderzoek naar vormen van georganiseerde criminaliteit meer geëigend, maar dat niet alleen. Ook praktisch gezien biedt Titel V ruimere mogelijkheden voor de aanpak van georganiseerde criminaliteit.
< Terug naar Opsporingsbevoegdheden