Het opstellen van regels voor de toelaatbaarheid van bewijs is in beginsel een kwestie van nationaal recht en bewijsmateriaal dient in de eerste plaats door de nationale rechter te worden gewaardeerd. Niettemin moet uitgangspunt zijn dat getuigen ter terechtzitting kunnen worden ondervraagd, ook door de verdediging. Dit laatste is echter geen absoluut recht: vrees voor het leven, de vrijheid, de veiligheid en de privacy van de getuige (met name als die tevens slachtoffer van het beweerdelijk begane misdrijf is) kunnen meebrengen dat er uitzonderingen worden gemaakt, waardoor de verdediging handicaps ondervindt. Van belang is echter wel dat deze vrees voldoende wordt
onderbouwd (EHRM 23 april 1997, NJ 1997, 635) (Van Mechelen) en dat de verdediging wordt gecompenseerd voor deze handicaps.

vlg. EHRM 26 maart 1996, Doorson t. Nederland, ECLI:NL:XX:1996:AD2516, NJ 1996, 741. Art.6, eerste lid en derde l¡d, EVRM Deze compensatie bestaat enerzijds uit het zoveel mogelijk realiseren van de verdedigingsrechten ten aanzien van de anonieme verklaringen (bijvoorbeeld door het schriftelijk indienen van vragen bij de RC en het beluisteren van het verhoor door een geluidsverbinding). Anderzijds dient het bewijs niet’solely or to a decisive extent’ (uitsluitend of rn bes/rssende mate) te berusten op de
verklaring van zulke anoniem gebleven getuigen. Het gebruik van anonieme getuigen voor het bewijs is niet onder alle omstandigheden onverenigbaar met het EVRM. Beginselen van een fair trial eisen dat in daarvoor in aanmerking komende gevallen de belangen van de
verdediging worden afgewogen tegen die van de getuigen of slachtoffers die opgeroepen worden om een getuigenverklaring af te leggen.
In de omstandigheden van het gevalwaren voldoende redenen voor handhaving van de anonimiteit van de getuigen aanwezig. Het verdrag sluit niet uit dat, als het gaat om de rechten van artikel 6, derde lid, aanhef en onder d, EVRM de verdachte wordt vereenzelvigd met zijn raadsman. ln dit geval werden de handicaps voor de verdediging voldoende goedgemaakt door de procedure die door de rechterlijke autoriteiten werd gevolgd. Niettemin mag een veroordeling niet uitsluitend of in beslisende mate worden gebaseerd op
anonieme verklaringen (vgl. de regeling van artikel 344a Sv). Dat was hier echter niet het geval. Het bezigen voor het bewijs van getuigenverklaringen in situaties waarin de rechten van de verdediging niet in de normale volle omvang kunnen worden uitgeoefend eist zeer grote behoedzaamheid. Het Hof is er voldoende van overtuigd dat in dit geval op zodanige wijze is gehandeld.
Ten aanzien van de met name genoemde getuige N. kan het Hof niet in abstracto oordelen dat altijd van een verklaring, afgelegd onder ede op de openbare terechtzitting gebruikgemaakt zou moeten worden en niet van eerder tijdens het strafproces afgelegde verklaringen van dezelfde getuige,
3

< Terug naar Getuigenverklaringen
Direct contact met een advocaat?
Meld gratis en vrijblijvend uw zaak aan.
Zaak aanmelden