Stemherkenning onvoldoende betrouwbaar vanwege niet deskundig en tijdsverloop
In de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, 27 september 2007, ECLI:NL:RBROT:2007:BB4476 bestond het voornaamste bewijs uit de stemherkenning door verbalisanten. De rechtbank accepteerde dit echter niet als bewijs. Volgens de rechtbank was de stemherkenning onvoldoende betrouwbaar om als bewijs te worden gebruikt, om de volgende redenen:
- verbalisant en tolk waren geen wetenschappelijk onderlegde deskundigen zijn op het gebied van stemherkenning
- geen neutrale stemherkenning (in een vroegtijdig stadium van het onderzoek, hadden zij al aangenomen dat de stem in kwestie de stem van de verdachte moest zijn. Met deze wetenschap in het achterhoofd zijn deze latere stemherkenningen.
- het is niet uitgesloten dat de eerdere aanname van [verbalisant] en [tolk] dat het om verdachtes stem ging van invloed is geweest op de latere stemherkenningen
- Stemherkenning pas 8 tot 10 maanden na laatste verhoren (groot tijdsbestek tussen laatste live gesprek en stemherkenning)
Rechtbank: Onvoldoende betrouwbaarheid stemherkenning
De rechtbank komt tot de conclusie is dat de stemherkenning onvoldoende betrouwbaar is om voor het bewijs te gebruiken. Daartoe wordt overwogen:
“Naast de vier hiervoor genoemde getapte telefoongesprekken, zijn diverse andere telefoongesprekken aan de verdachte toegeschreven, waarin in bedekte termen over drugs zou worden gesproken. Dit zogeheten toeschrijven vond plaats door één van de bij het onderzoek betrokken verbalisanten, de heer [verbalisant], en door de tolk Engels, mevrouw [tolk].
Uitgangspunt bij het toeschrijven van de telefoongesprekken aan de verdachte in de periode dat het opsporingsonderzoek nog liep was volgens [verbalisant] in eerste instantie het hiervoor genoemde telefoongesprek van 8 april 2006 om 15.02 uur waarin de voornaam van de verdachte werd genoemd. Later zijn daarbij ook betrokken de door [verbalisant] op 2 en 3 september 2006 van de verdachte afgenomen verhoren en de daaraan voorafgaande en na afloop daarvan gevoerde gesprekken (“praatjes pot”) met verdachte.
[verbalisant] heeft met betrekking tot dat laatste tijdens zijn verhoor als getuige op de terechtzitting van 17 september 2007 verklaard dat hij de stem van de verdachte kende van het uitluisteren van de getapte telefoongesprekken en dat hem tijdens de verhoren en voormelde “praatjes pot” niet is opgevallen dat zijn stemgeluid anders was. [verbalisant] verklaart: “Ik heb daarbij niet bewust naar de stem van de verdachte geluisterd, maar als het mij tijdens de verhoren was opgevallen dat het een ander stemgeluid was geweest, dan had ik daar wat mee gedaan.” Volgens [verbalisant] was de stemherkenning destijds ook nog geen issue voor het opsporingsteam.
Blijkens de processen-verbaal en hetgeen [verbalisant] daarover als getuige heeft verklaard, was de verdachte tijdens de verhoren weinig spraakzaam. Op twee vragen na, waarbij zijn antwoorden bestonden uit slechts een paar woorden, heeft de verdachte de rest van de vragen beantwoord met de opmerking “geen commentaar” dan wel daarop helemaal niet geantwoord en met lichaamstaal aangegeven dat hij geen commentaar wilde geven. Uit hetgeen [verbalisant] heeft verklaard met betrekking tot de “praatje pot”gesprekken wordt afgeleid dat die gesprekken van betrekkelijk korte duur zijn geweest, telkens hooguit enkele minuten.
Uit het vorenstaande volgt dat [verbalisant] zich destijds (nog) niet bewust heeft bezig gehouden met destemherkenning van de verdachte, terwijl het vergelijkingsmateriaal voor [verbalisant] slechts bestond uit de paar woorden die de verdachte heeft geuit tijdens de verhoren en uit de betrekkelijk kortdurende gesprekken die [verbalisant] daarvoor of daarna met de verdachte heeft gevoerd.
[tolk] heeft tijdens haar verhoor als getuige op de terechtzitting van 25 juli 2007 over de stemherkenning verklaard dat het hiervoor genoemde telefoongesprek van 8 april 2006, tijdens welk gesprek de gespreksdeelnemers elkaar bij de voornamen [voornaam 1] en [voornaam 2] noemen, de referentie is geweest voor alle andere gesprekken, in ieder geval wat betreft de gesprekken die aan [voornaam 1] werden toegeschreven. Of [tolk] zich tijdens de verhoren van de verdachte bewust heeft bezig gehouden met een vergelijking van het stemgeluid dat zij over de taps had gehoord met dat van de verdachte blijkt niet. Er wordt daarom van uitgegaan dat tijdens het opsporingsonderzoek voor [tolk] louter het telefoongesprek van 8 april 2006 uitgangspunt is geweest bij het toeschrijven van telefoongesprekken aan de verdachte.
Blijkens de verklaring van verbalisant [verbalisant] is hem pas op 1 mei 2007, toen de officier van justitie hem hierover benaderde tijdens een schorsing van de inhoudelijke behandeling op zitting, gebleken dat de vraag of verdachte de getapte telefoongesprekken had gevoerd een “issue” was. Om die reden hebben [verbalisant] en [tolk] op 1 mei 2007, 9 mei 2007 en 24 juni 2007 op verzoek van de officier van justitie dan wel de rechtbank een aantal van de opgenomen en uitgeluisterde telefoongesprekken opnieuw beluisterd. Beiden zijn daarbij tot eenstemherkenning van de verdachte gekomen; het stemgeluid van de verdachte tijdens de gehouden verhoren kwam overeen met het stemgeluid van de persoon die de telefoongesprekken voerde die aan de verdachte zijn toegeschreven.
[verbalisant] geeft in een proces-verbaal die van de nadere stemherkenningen zijn opgemaakt aan dat hij daarbij de stem van de verdachte heeft herkend aan zijn intonatie en zijn manier van reageren op anderen. [tolk] herkent de stem van de verdachte op basis van het timbre van de stem, de manier waarop hij bepaalde woorden zei en de manier waarop hij in het algemeen sprak.
Bij de beoordeling van de bewijswaarde van deze stemherkenningen wordt in aanmerking genomen dat [verbalisant] en [tolk] reeds eerder, in een vroegtijdig stadium van het onderzoek, hadden aangenomen dat de stem in kwestie de stem van de verdachte moest zijn. Met deze wetenschap in het achterhoofd zijn deze laterestemherkenningen gedaan. Het wordt daarom niet uitgesloten geacht dat de eerdere aanname van [verbalisant] en [tolk] dat het om verdachtes stem ging van invloed is geweest op de latere stemherkenningen. Van een volkomen neutrale stemherkenning is in ieder geval geen sprake geweest. Bovendien hebben de latere stemherkenningenplaatsgevonden 8 tot 10 maanden na de data waarop de verhoren van de verdachte plaatsvonden en [verbalisant] en [tolk] de verdachte voor het laatst (live) hadden horen praten, welk tijdsverloop de betrouwbaarheid daarvan niet vergroot.
Daar komt bij dat [verbalisant] en [tolk] geen wetenschappelijk onderlegde deskundigen zijn op het gebied vanstemherkenning.
Het vorenstaande leidt er toe dat zowel het toeschrijven van de telefoongesprekken in de periode voorafgaande aan 1 mei 2007, als de latere stemherkenningen onvoldoende zijn om buiten iedere redelijke twijfel aan te nemen dat de onderhavige telefoongesprekken ook daadwerkelijk door de verdachte zijn gevoerd. Dit kan ook niet worden aangenomen indien de toeschrijvingen en latere herkenningen worden bezien in samenhang met hetgeen tijdens de gesprekken van 8 april 2006 is gezegd en/of met de opmerking van de verdachte na het verhoor van 3 september 2006.
Hierbij is mede in aanmerking genomen dat uit het dossier ook niet blijkt van een andere link tussen de verdachte en de afgetapte telefoongesprekken.
De door de officier van justitie aangehaalde verklaringen die medeverdachte [X] heeft afgelegd leveren geen zelfstandig bewijs op tegen de verdachte, terwijl hetzelfde geldt voor de proceshouding van de verdachte.”
< Terug naar Stemherkenning