Geldigheid gedragskundige rapportage is 1 jaar
Als aanvang van de in art. 37, tweede lid, Sr genoemde termijn van een jaar geldt de dagtekening van het daar bedoelde advies, respectievelijk van het eerst uitgebrachte van de daar bedoelde adviezen. Als eindpunt van deze termijn geldt de dag waarop het onderzoek ter terechtzitting dat tot oplegging van de maatregel heeft geleid, overeenkomstig het bepaalde in art. 270 Sv is aangevangen, onderscheidenlijk opnieuw is aangevangen (HR 25 mei 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL6742, rov. 3.4. Zie voor de PIJ-maatregel HR 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0518, NJ 2007/302, rov. 4.5. en ECLI:NL:HR:2018:736)
Gebruik niet actuele rapporten
Tegelijk eist de Hoge Raad niet dat de rechter zich bij het vormen van zijn oordeel enkel op actuele adviezen baseert. In HR 5 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0634 oordeelde de Hoge Raad dat de opvatting dat een rapport in een geval ‘waarin de rechter zijn beslissing mede op twee actuele gedragskundige rapporten heeft gebaseerd, slechts in aanmerking genomen mag worden indien het voldoet aan het in art. 37, tweede lid, Sr bedoelde actualiteitsvereiste’ geen steun vindt in het recht. In HR 19 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2743, NJ 2011/198 had het hof vastgesteld dat het op 30 december 2009 uitgebrachte PBC-rapport ten dele was gebaseerd op een eerder PBC-rapport van 13 januari 2006. Vanwege de weigering van de verdachte om daaraan mee te werken kon weliswaar geen volledig psychologisch en psychiatrisch onderzoek worden uitgevoerd, maar de verdachte was wel geobserveerd. Uw Raad oordeelde dat het hof gelet op deze vaststellingen zijn oordeel dat het gebruikte PBC-rapport van 30 december 2009 was aan te merken als een rapport als bedoeld in art. 37a, derde lid, Sr in verbinding met art. 37, tweede lid, Sr toereikend had gemotiveerd. Dat de regel van art. 37, tweede lid, Sr geen strakke verplichting bevat betreffende de wijze waarop het hof zich dient te informeren, volgt ook uit het derde lid van dit artikel, dat in art. 37a, derde lid, Sr eveneens van overeenkomstige toepassing wordt verklaard. Dat derde lid van art. 37 Sr brengt mee dat het tweede lid bij (kort gezegd) een weigerende observandus buiten toepassing blijft (Vgl. bijvoorbeeld HR 4 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV0404; HR 24 januari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU6776, NJ 2006/108.)
Ik kan mij omstandigheden voorstellen waaronder de ratio van art. 37, tweede lid, Sr, van toepassing verklaard in art. 37a, derde lid, Sr meebrengt dat de rechter, ook al is aan de letter van de bepaling voldaan, een nieuw rapport dient te laten opstellen.
De norm van een jaar is gekoppeld aan de aanvang van het onderzoek ter terechtzitting. In die norm ligt besloten dat de inhoudelijke behandeling later dan een jaar na het uitbrengen van het rapport kan plaatsvinden. Voor deze formulering van de norm is destijds uitdrukkelijk gekozen, mede in het licht van moeilijkheden die de eerdere, strakkere norm (een half jaar) in de praktijk had opgeleverd (zie Kamerstukken II 1992/93, 22 909, nr. 3, p. 3). Daarbij is als voordeel benoemd dat deze verlenging het mogelijk maakte ‘dat de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging zonder een nader advies zowel in eerste aanleg als in hoger beroep kan worden opgelegd (a.w., p. 4).
Een overschrijding met ruim zeven maanden komt dan niet zo excessief voor dat een nieuwe behandeling reeds om die reden aangewezen is (ECLI:NL:HR:2018:736).
Wanneer de deskundigen ter terechtzitting nog zijn bevraagd als getuige-deskundigen is helemaal voldaan aan het actualiteitsvereiste nu er dan recente informatie is.