OM niet-ontvankelijk omdat proces-verbaal niet naar waarheid is opgemaakt
Het hof heeft het openbaar ministerie niet ontvankelijk verklaard in de vervolging op de voet van artikel 359a Sv, aangezien in deze zaak het proces-verbaal van de politie niet naar waarheid is opgemaakt. De belangen van de verdachte zijn daardoor onherstelbaar beschadigd (Gerechtshof Amsterdam, 6 maart 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:757).
Casus: proces-verbaal onjuist en onvolledig
Het hof stelt ten aanzien van het proces-verbaal het volgende vast:
- het dossier feitelijk slechts bestaat uit het door verbalisant op 11 juni 2008 opgemaakte proces-verbaal
- onderliggende stukken ter onderbouwing van de bevindingen van genoemde verbalisant, anders dan een set foto’s, ontbreken grotendeels
- mbt het asbest en de foto’s met de nummers 3056 tot en met 3058 die zich in het dossier bevinden, kan worden opgemaakt dat de verbalisanten tijdens het onderzoek asbestdelen hebben verplaatst, waarover niet is geverbaliseerd
- In het proces-verbaal is opgenomen dat op diverse plaatsen op het terrein losse delen asbest zijn aangetroffen, maar daarvan zijn geen foto’s toegevoegd aan het dossier. Dit acht het Hof opmerkelijk, omdat tijdens de controle op 21 februari 2008 wel veel foto’s zijn genomen van andere vermoedelijke overtredingen. De enkele constatering van [verbalisant], dat op diverse plaatsen van het terrein delen los asbest lagen, wordt weersproken door de verklaring van getuige [asbestsaneerder].
- Deze was – in zijn hoedanigheid van asbestsaneerder – op 20 februari 2008, de dag voorafgaand aan de dag waarop de controle door [verbalisant] en de overige hiervoor genoemde personen plaatsvond, aanwezig op het terrein van verdachte. [asbestsaneerder] heeft daar toen de situatie rond de kapschuur opgenomen ten behoeve van een nog uit te voeren asbestsanering en heeft geen asbest op de grond zien liggen.
Daarnaast heeft verbalisant [verbalisant] in eerste instantie verklaard, dat hij de situatie op 21 februari 2008 op het terrein niet heeft veranderd. Pas op 20 februari 2012 heeft hij op vragen van de raadsheer-commissaris medegedeeld, dat hij in de container scherven asbest op betonschollen heeft gelegd, teneinde deze te fotograferen (foto 3056 en foto’s 3057 en 3058). Dat zich in de container stukken asbest zouden hebben bevonden is overigens niet op enige foto vastgelegd, althans niet zichtbaar.
Ten slotte, bij schrijven van 5 augustus 2012 aan de raadsheer-commissaris, heeft [verbalisant] aangegeven zich te herinneren dat hij een vijftal asbestscherven aangetroffen nabij de achterzijde van de sorteerloods en de zijkant van de kapschuur op de betonschollen in de container heeft gelegd en heeft gefotografeerd.
Verweer advocaat
De advocaat voerde in die zaak het volgende verweer:
“Het proces-verbaal is in strijd met de waarheid en onvolledig opgemaakt, als gevolg waarvan het in zijn geheel onbetrouwbaar is. Voorts bevat het proces-verbaal verschillende conclusies die onjuist zijn en onvoldoende zijn onderbouwd en die door de verdediging zodanig gemotiveerd zijn betwist, dat het hof op grond van het dossier niet tot een veroordeling kan komen.”
De raadsman heeft het hof primair verzocht, de zaak aan te houden voor nader onderzoek naar meer onderzoeksmateriaal. Subsidiair heeft de raadsman verzocht het openbaar ministerie niet ontvankelijk te verklaren, dan wel de verdachte vrij te spreken.
Strijd met verbaliseringsplicht
Het hof deelde de mening dat er in strijd was gehandeld met de verbaliseringsplicht van de verbalisanten:
“Bij deze stand van zaken komt het hof tot de conclusie, dat de genoemde verbalisant bewust niet volledig dan wel niet juist heeft gerelateerd. Hij heeft ten onrechte, want in strijd met zijn verbaliseringsplicht (op grond van artikel 152 en 153 Sv), niet volledig alle relevante feiten in het proces-verbaal opgenomen en daarmee een zuivere juridische beoordeling van de feitelijke gang van zaken door de rechter en andere procesdeelnemers bemoeilijkt en zelfs onmogelijk gemaakt. Dat hij zich daarvan bewust was, blijkt uit het hierboven weergegeven verhoor bij de raadsheer-commissaris (dat vier jaar na het onderzoek plaatsvond) en uit de een half jaar daarna verzonden brief aan de raadsheer-commissaris. Zodoende is pas vier en een half jaar na dato enige openheid van zaken gegeven over de gang van zaken bij het onderzoek.
Het proces-verbaal dat de basis vormt voor de beschuldigingen tegen de verdachte is zodoende geen correcte weergave van hetgeen door de verbalisanten ter plekke is aangetroffen en geeft het hof aanleiding ernstig te twijfelen aan de betrouwbaarheid van dit bewijsmiddel als geheel.
Het proces-verbaal van een opsporingsambtenaar is immers bij uitstek de naar waarheid opgestelde kenbron waarop de procesdeelnemers bij de beoordeling van alle mogelijke relevante aspecten van een strafzaak moeten kunnen vertrouwen. Dat komt ook tot uiting in de bijzondere bewijskracht van het proces-verbaal opgemaakt door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (art. 344, lid 2, Sv).
Nu het genoemde proces-verbaal met bijlagen voor alle ten laste gelegde feiten het enige bewijsmiddel is dat zich in het dossier bevindt en nu het hof vaststelt dat dit bewijsmiddel niet naar (de volledige) waarheid is opgemaakt en dat voorts met bewijsstukken is gemanipuleerd, kan niet meer worden achterhaald hoe de situatie ter plekke was ten tijde van de pleegdatum. Naar het oordeel van het hof is er daarom in dit geval sprake van een onherstelbaar vormverzuim in het vooronderzoek in de zin van artikel 359a Sv. Door het – ten minste – zeer onzorgvuldig handelen van de zijde van de politie is de waarheidsvinding in het geding gekomen en is de verdediging op onherstelbare wijze in haar belangen geschaad, nu het ook voor de verdediging niet meer mogelijk is – alleen al gezien het tijdsverloop – te reconstrueren wat exact de situatie op het terrein van de verdachte was op de pleegdatum. Er is niet alleen sprake van handelen in strijd met de wet, maar ook van een ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust en met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van haar zaak is tekortgedaan.
Hof: niet-ontvankelijk OM wegens schending rechtsbelang en vertrouwen rechtspleging
Het hof heeft aan deze schending als rechtsgevolg de meest vergaande sanctie verbonden, namelijk de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging van de verdachte.
“Het hof heeft – gelet op het bovenstaande – daarbij rekening gehouden met de in het tweede lid van artikel 359a Sv genoemde factoren; het geraakte belang van een integer en op waarheidsvinding gericht opsporingsapparaat, de ernst van het verzuim in de zin van de verwijtbaarheid zoals hierboven omschreven en het nadeel dat door het verzuim is veroorzaakt. Niet alleen is de verdachte in dit geval getroffen in haar individuele rechtsbelangen, ook het vertrouwen in de rechtspleging als geheel is in aanzienlijke mate geschonden.”