Onjuistheden in proces-verbaal politie blijft zonder consequentie
Dat onjuistheden in het proces-verbaal niet altijd leidt tot een niet-ontvankelijkheid van het OM of bewijsuitsluiting, blijkt uit het arrest van de Hoge Raad van 29 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT7104. De onjuistheden waren slechts gering van ernst en de verdachte was niet ernstig in zijn belangen geschaad. Het ging in casu om de vermelding dat er een buurtonderzoek had plaatsgevonden, terwijl het ging om een in de buurt wonende verbalisant die heeft gerelateerd wat hij had waargenomen.
Casus
De verbalisanten hadden gerelateerd over een auto die was waargenomen ter hoogte van een bosperceel waar later een hennepkwekerij was aangetroffen. De verbalisanten verklaarden in strijd met de waarheid dat dit uit een buurtonderzoek bleek. In werkelijkheid woonde een van de verbalisanten in de buurt en had een en ander zelf gezien.
Het proces-verbaal was voor het overige wel juist en vermeldde dat:
(a) verdachte en zijn medeverdachten wetenschap hadden van de aanwezigheid van de hennepplanten in bedoeld bosperceel,
(b) verdachte en zijn medeverdachten gedurende 5 a 10 minuten ter plaatse aanwezig waren en ten minste één van de verdachten handelingen heeft verricht, en
(c) verdachte zich niet direct heeft gedistantieerd van de aldaar aanwezige hennepplanten doch daar al die tijd is gebleven. Bovendien waren verdachte en zijn medeverdachten niet louter ter plaatse, maar verplaatsten zij zich gezamenlijk tussen de hennepplanten en waren zij daarbij voortdurend met elkaar in gesprek
Het was op de keper beschouwd om een eigen veiligheidsreden en niet om verzoekers belangen doelbewust of ernstig te veronachtzamen dat de verbalisanten in het proces-verbaal van bevindingen hadden opgenomen dat de betreffende informatie uit een zogenaamd ‘buurtonderzoek’ was gebleken, hetgeen uiteraard het in strijd met de waarheid opmaken van een proces-verbaal of afleggen van een verklaring niet kan rechtvaardigen.
Beoordelingsmaatstaf niet-ontvankelijkheid OM
Vooropgesteld moet worden dat niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging als in art. 359a Sv voorzien rechtsgevolg slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking komt. Daarvoor is alleen plaats ingeval het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een goede procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan (vgl. HR 30 maart 2004, NJ 2004/376, rov. 3.6.5).
HR: onjuist proces-verbaal hoeft niet te leiden tot niet-ontvankelijkheid OM
In zijn hiervoor onder 2.2.2 en 2.3.2 weergegeven overwegingen heeft het Hof als zijn oordeel tot uitdrukking gebracht dat de omstandigheid dat de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] in hun proces-verbaal van bevindingen in strijd met de waarheid hebben gerelateerd dat uit een buurtonderzoek is gebleken dat de door de verdachte gebruikte auto verband hield met de in het bosperceel aangetroffen hennepkwekerij, niet een vormverzuim oplevert dat van dien aard is dat het moet leiden tot de vergaande sanctie van niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging. Daarbij heeft het Hof in aanmerking genomen dat de verdachte, mede in het licht van de door genoemde opsporingsambtenaren gegeven verklaring voor hun relaas, door het verzuim niet ernstig in zijn verdedigingsbelangen is geschaad.
Tegen de achtergrond van hetgeen hiervoor is vooropgesteld, getuigt ’s Hofs oordeel niet van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is toereikend gemotiveerd, in aanmerking genomen dat in hoger beroep door of namens de verdachte niet is aangevoerd dat en in hoeverre door voormeld handelen is tekortgedaan aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak.
Conclusie P-G mbt vereisten niet-ontvankelijkheid OM
Een, om welke reden dan ook, welbewust in strijd met de waarheid opgemaakt proces-verbaal of afgelegde verklaring van een verbalisant, onder ede gehoord als getuige, zal op zichzelf genomen bezwaarlijk anders kunnen worden aangemerkt dan als een ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde. Dat van een dergelijk proces-verbaal en (aanvankelijk) van dergelijke verklaringen in de onderhavige zaak sprake is, lijdt gezien de overwegingen van het Hof geen twijfel.
De vraag is evenwel of alleen al deze constatering een niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging met zich mee kan brengen. Ik meen van niet. Daar is meer voor nodig, gelet op het overzichtsarrest van HR 30 maart 2004, LJN AM2533, NJ 2004, 376.(4) In de eerste plaats volgt daaruit dat bedoelde niet-ontvankelijkheid als een in art. 359a, eerste lid, Sv voorzien rechtsgevolg slechts in uitzonderlijke gevallen in het vizier komt. Daarvoor is alleen plaats ingeval het (onherstelbaar) vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. In de tweede plaats dient de rechter bij de beoordeling van de vraag of aan het vormverzuim enig (niet uit de wet zelf blijkend) rechtsgevolg moet worden verbonden en, zo ja, welk rechtsgevolg dan in aanmerking komt, rekening te houden met de in het tweede lid van art. 359a Sv genoemde factoren: het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt. Over de eerste twee factoren hoef ik het hier niet te hebben. Het gaat in de onderhavige zaak om de derde factor, dat wil zeggen om de vraag of en in hoeverre de verdachte door het verzuim daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad.
En in de derde plaats is van belang dat – gelet op voornoemde beoordelingsfactoren – het wettelijk stelsel aldus moet worden opgevat dat een vormverzuim in de zin van dat artikel niet steeds behoeft te leiden tot een van de daar omschreven rechtsgevolgen. Artikel 359a Sv formuleert een bevoegdheid en niet een plicht, en biedt de rechter die een vormverzuim heeft vastgesteld, de mogelijkheid af te zien van het toepassen van een van de daar bedoelde rechtsgevolgen en te volstaan met het oordeel dat een onherstelbaar vormverzuim is begaan. De strekking van de regeling van art. 359a Sv is immers niet dat een vormverzuim hoe dan ook moet leiden tot enig voordeel voor de verdachte.
< Terug naar Verbaliseringsplicht