Opsporingsconfrontatie alleen bij onbekende verdachte toegestaan

Wanneer de politie een opsporingsconfrontatie organiseert, is het niet de bedoeling dat de politieagenten die deze opsporingsconfrontatie leidt, ook de naam en het signalement van de verdachte kent. Een opsporingsconfrontatie is alleen bij een onbekende verdachte toegestaan, want anders ontstaat twijfel over de betrouwbaarheid van de herkenning, zo volgt ook uit de uitspraak van het gerechtshof Den Haag van 8 mei 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:2625. Er werden twee essentiële fouten gemaakt:

  • De bij de opsporingsconfrontatie betrokken politieagenten mogen niet hebben geweten dat de verdachte in het onderzoek reeds als verdachte in beeld was.
  • Ook mochten zijn niet weten hoe de verdachte eruit zag

Verweer niet-ontvankelijkheid OM verworpen

Door de raadsvrouw van de verdachte is – overeenkomstig haar overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitaantekeningen – primair bepleit dat het openbaar ministerie ten aanzien van alle feiten niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de verdachte, nu er in de onderhavige zaak door de met de opsporing belaste ambtenaren ernstig en onherstelbaar inbreuk is gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust dan wel met een grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan zijn recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan. Ter adstructie van dit verweer heeft de raadsvrouw aangevoerd dat – zakelijk weergegeven – de betrokken verbalisanten met betrekking tot de in het onderhavige onderzoek georganiseerde fotoconfrontaties op diverse punten onjuist, onvolledig en deels in strijd met de geldende regelgeving hebben gehandeld. Daarnaast is door de betrokken verbalisanten op diverse voor de hand liggende punten niet doorgerechercheerd. Ten slotte schort er volgens de raadsvrouw het een en ander aan de wijze waarop de betrokken verbalisanten verklaringen van aangevers en getuigen hebben geparafraseerd.

Het hof verwerpt dit verweer echter en stelt op basis van het procesdossier, zoals daarvan is gebleken tijdens het onderzoek ter terechtzitting, vast dat het opsporingsonderzoek naar de aan de verdachte ten laste gelegde feiten diverse tekortkomingen kent. Het onderzoek is niet met de zorgvuldigheid en nauwgezetheid uitgevoerd die in een zaak als deze van de betrokken politieambtenaren mag worden verwacht. Het hof wil aannemen dat de politie in Zoetermeer zich in 2009 geconfronteerd zag met een zo grote hoeveelheid straatroven, dat zij genoodzaakt was om voortvarend op zoek te gaan naar hen die als verdachte van deze overvallen zouden kunnen worden aangemerkt. Een dergelijke voortvarendheid mag er echter niet toe leiden dat onzorgvuldig en onvolledig onderzoek wordt verricht. Daarvan is naar het oordeel van het hof in de onderhavige zaak wel sprake. Dit raakt naar het oordeel van het hof de betrouwbaarheid van het onderzoeksresultaat, maar niet de rechtmatigheid daarvan. Immers, de strekking van het door de politie geschonden Besluit toepassing maatregelen in het belang van het onderzoek is het waarborgen van de betrouwbaarheid van het onderzoeksresultaat; in dit geval een betrouwbare herkenning van de verdachte door middel van een fotoconfrontatie. Het niet-naleven van de in genoemd besluit vervatte regels leidt daarom in de onderhavige zaak – anders dan door de raadsvrouw betoogd – niet tot een schending van de beginselen van een goede procesorde. Hetgeen de raadsvrouw overigens aan haar primaire verweer ten grondslag heeft gelegd, rechtvaardigt evenmin – ook niet bezien in samenhang met hetgeen hiervoor omtrent de fotoconfrontaties is geoordeeld – de conclusie dat sprake is van een schending van de beginselen van een goede procesorde. Het onderzoek is onzorgvuldig en onvolledig, maar ook niet meer dan dat. Het verweer wordt daarom verworpen.

Wel bewijsuitsluiting herkenning bij opsporingsconfrontatie

Door de raadsvrouw van de verdachte is – overeenkomstig haar overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitaantekeningen – subsidiair bepleit dat alle resultaten van de fotoconfrontaties van het bewijs dienen te worden uitgesloten, nu deze – zoals hiervoor reeds overwogen – in strijd met de toepasselijke regelgeving zijn uitgevoerd en de resultaten daarvan derhalve als onvoldoende betrouwbaar dienen te worden aangemerkt.

Het hof overweegt hieromtrent als volgt.

Twee politieambtenaren hebben in het onderzoek naar een reeks van straatroven fotoconfrontaties georganiseerd. Hierbij zijn de aangevers geconfronteerd met een hoeveelheid foto’s van personen. Deze foto’s werden één voor één en in aanwezigheid van telkens één van de bedoelde politieambtenaren aan de aangevers getoond met de vraag of zij op die foto’s de dader herkenden. Naar aanleiding van nader – door de verdediging geëntameerd – onderzoek is komen vast te staan dat de betrokken politieambtenaren ten tijde van deze opsporingsconfrontaties wisten dat de verdachte in het onderzoek reeds als verdachte in beeld was. Ook wisten zij hoe de verdachte eruit zag. Zij hebben dit beide ten overstaan van de rechter-commissaris ontkend, maar het hof stelt met onderzoeker Israels vast dat die ontkenning wordt ontkracht door wat zich in het procesdossier bevindt. Zowel verbalisant [benadeelde partij 4] als verbalisant [verbalisant] zijn reeds in een eerder onderzoek tegen [verdachte] in 2008 doende geweest met diverse fotoconfrontaties waarin [verdachte] als verdachte was betrokken en eveneens als dader was herkend. Ten aanzien van verbalisant [benadeelde partij 4] ziet het hof in de identificatie van [verdachte] in de zaak van aangever [benadeelde partij 1] een onweerlegbare aanwijzing dat [benadeelde partij 4] zich bij elke volgende fotoconfrontatie bewust moet zijn geweest van de omstandigheid dat [verdachte] wederom in verband werd gebracht met straatroven. Ten aanzien van de uitgevoerde fotoconfrontaties waarbij verbalisant [verbalisant 2] was betrokken, overweegt het hof dat uit zijn verhoor bij de rechter-commissaris d.d. 13 januari 2011 volgt dat hij vóór de fotoconfrontaties reeds bekend was met [verdachte], nu dit een naam was die vaker circuleerde op het politiebureau. Voorts volgt uit het proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 november 2009 (blz. 297 van het doorgenummerde strafdossier) en bijgevoegd verslag van opsporingsconfrontatie dat verbalisant [verbalisant 2] bij de fotoconfrontatie handmatig de foto van [verdachte] aan de fotoselectie heeft toegevoegd.

In meergenoemd besluit is onder meer de gedachte vervat dat een opsporingsconfrontatie slechts wordt uitgevoerd wanneer er nog geen verdachte in beeld is. Tevens geldt als regel dat bij het uitvoeren van een bewijsconfrontatie deze wordt uitgevoerd door een politieambtenaar die niet weet wie van de op de door hem getoonde foto’s weergegeven personen als verdachte in beeld is. Achterliggende gedachte hierbij is dat op die manier wordt voorkomen dat een politieambtenaar bewust of onbewust het waarnemingsproces en daarmee een eventuele herkenning door een getuige beïnvloedt.

In het onderzoek naar de feiten 2 tot en met 5 is telkens een fotoconfrontatie gehouden door en in aanwezigheid van een politieambtenaar die wist dat de verdachte als verdachte in beeld was en die ook wist hoe de verdachte eruit zag. De herkenningen door aangevers en getuigen die op die fotoconfrontaties zijn gevolgd kunnen zijn beïnvloed door bewuste of onbewuste gedragingen van de betrokken politieambtenaren. Dit doet ernstig afbreuk aan de betrouwbaarheid van die herkenningen. Naar het oordeel van het hof kunnen in deze zaak de herkenningen die het gevolg zijn van manifest ondeugdelijk georganiseerde fotoconfrontaties niet voor het bewijs worden gebruikt, reden waarom het hof in de onderhavige zaak alle vorenbedoelde herkenningen buiten beschouwing laat.

< Terug naar Confrontatie en herkenning
Direct contact met een advocaat?
Meld gratis en vrijblijvend uw zaak aan.
Zaak aanmelden