Verbaliseringsplicht Archives - Bewijs in strafzaken https://bewijs-in-strafzaken.nl/verbalisaringsplicht-strafrecht/ Tue, 04 Jun 2019 06:39:20 +0000 nl hourly 1 https://wordpress.org/?v=6.1.6 Bewijsuitsluiting na stopzetten AVR tijdens verhoren https://bewijs-in-strafzaken.nl/bewijsuitsluiting-na-stopzetten-avr-tijdens-verhoren/ https://bewijs-in-strafzaken.nl/bewijsuitsluiting-na-stopzetten-avr-tijdens-verhoren/#respond Tue, 04 Jun 2019 06:39:20 +0000 https://bewijs-in-strafzaken.nl/?p=1667 Na het beluisteren van de geluidsbanden van de verhoren van aangever [slachtoffer 1] is de verdediging gebleken dat er zeer grote verschillen bestaan tussen hetgeen op die geluidsbanden te horen is en de schriftelijke weergave van zijn verklaringen die in het procesdossier zijn opgenomen. Daarmee is sprake van een schending van de verbaliseringsplicht zoals bedoeld […]

The post Bewijsuitsluiting na stopzetten AVR tijdens verhoren appeared first on Bewijs in strafzaken.

]]>

Na het beluisteren van de geluidsbanden van de verhoren van aangever [slachtoffer 1] is de verdediging gebleken dat er zeer grote verschillen bestaan tussen hetgeen op die geluidsbanden te horen is en de schriftelijke weergave van zijn verklaringen die in het procesdossier zijn opgenomen. Daarmee is sprake van een schending van de verbaliseringsplicht zoals bedoeld in artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering (verder: Sv). Daar komt bij dat is gebleken dat de opnameapparatuur meerdere keren tijdens het afnemen van de verhoren is stilgezet. De reden hiervoor is evenmin geverbaliseerd. Eerst tijdens het verhoor van de betrokken verbalisanten bij de rechter-commissaris, op verzoek van de verdediging, is hierover uitleg gegeven (Rb Noord Nederland, 23 april 2019, ECLI:NL:RBNNE:2019:1676)

Standpunt verdediging

Het gaat in beide gevallen om onherstelbare vormverzuimen in het vooronderzoek, als gevolg waarvan de verdediging ernstig nadeel heeft geleden. De schriftelijke weergave van de verklaringen van [slachtoffer 1] is evident onbetrouwbaar en door het stopzetten van de opnameapparatuur valt achteraf bovendien niet meer te controleren hoe de gang van zaken rond de verhoren is geweest. Blijkens de verklaring van de betrokken verbalisanten bij de rechter-commissaris is in de pauzes onder meer getracht om lijn te brengen in de chronologie van de gebeurtenissen waarover [slachtoffer 1] heeft verklaard. Hierdoor kan worden aangenomen dat [slachtoffer 1] door verbalisanten is geholpen bij het vormgeven van zijn verklaring. Op die manier is het onderzoek gebaseerd op een verklaring van [slachtoffer 1] die niet de zijne is.

Het nadeel dat de verdediging geleden heeft is niet gecompenseerd door het horen van de betrokken verbalisanten of van [slachtoffer 1] bij de rechter-commissaris. In de eerste plaats heeft [slachtoffer 1] bij de rechter-commissaris verklaringen afgelegd die apert in strijd zijn met hetgeen in werkelijkheid tijdens en rond de verhoren is gebeurd, bijvoorbeeld door te verklaren dat hij al zijn bij de politie afgelegde verklaringen op één dag heeft getekend. Daarnaast valt niet meer na te gaan of en in hoeverre zijn later afgelegde verklaringen beïnvloed zijn door de (gestuurde) verklaringen die hij bij de politie heeft afgelegd. Wat daar is gebeurd valt immers niet meer weg te nemen uit zijn geheugen.

Aldus is tijdens het vooronderzoek door de politie gehandeld met grove veronachtzaming van de belangen van de verdediging en in strijd met de beginselen van een eerlijk proces, zoals bedoeld in artikel 6 van het Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (verder: EVRM). Dit dient in de visie van de verdediging te leiden tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging.

Onherstelbaar vormverzuim

Indien binnen de door artikel 359a Sv bepaalde grenzen sprake is van een vormverzuim dat niet meer kan worden hersteld en de rechtsgevolgen daarvan niet uit de wet blijken, moet de rechter beoordelen of aan dat vormverzuim enig rechtsgevolg dient te worden verbonden en, zo ja, welk rechtsgevolg dan in aanmerking komt. Het ‘voorbereidend onderzoek’ genoemd in artikel 359a Sv heeft uitsluitend betrekking op het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte ter zake het aan hem ten laste gelegde feit.

Bij voornoemde beoordeling dient de rechter rekening te houden met de in het tweede lid van artikel 359a Sv genoemde factoren. Het rechtsgevolg zal immers door deze factoren moeten worden gerechtvaardigd. De eerste factor is ‘het belang dat het geschonden voorschrift dient’. Daarbij verdient opmerking dat het belang van de verdachte dat het gepleegde feit niet wordt ontdekt, niet kan worden aangemerkt als een rechtens te respecteren belang, zodat een eventuele schending van dit belang als gevolg van een vormverzuim niet een nadeel oplevert als bedoeld in artikel 359a, tweede lid, Sv. Opmerking verdient tevens dat indien het niet de verdachte is die door de niet-naleving van het voorschrift is getroffen in het belang dat de overtreden norm beoogt te beschermen, in de te berechten zaak als regel geen rechtsgevolg zal behoeven te worden verbonden aan het verzuim. De tweede factor is ‘de ernst van het verzuim’. Bij de beoordeling daarvan zijn de omstandigheden van belang, waaronder het verzuim is begaan. Daarbij kan ook de mate van verwijtbaarheid van het verzuim een rol spelen. De derde factor is ‘het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt’. Bij de beoordeling daarvan is onder meer van belang of en in hoeverre de verdachte door het verzuim daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad.

Voor niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie is alleen plaats ingeval het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. In uitzonderlijke situaties is niet-ontvankelijkheid als rechtsgevolg op overheidsoptreden ook mogelijk wanneer het gaat om handelen in strijd met de grondslagen van het strafproces, waardoor het wettelijk systeem in de kern wordt geraakt.

Verzuim en nadeel

De rechtbank overweegt dat [slachtoffer 1] op 15 november 2016 aangifte heeft gedaan van onder meer afpersing in vereniging gepleegd. Dit betreft een feit waarop een maximale gevangenisstraf van 12 jaren staat. Om die reden is de AVR, zoals deze in 2016 gold, op onderhavige zaak van toepassing en hadden alle verhoren van verdachten en getuigen integraal auditief vastgelegd dienen te worden. Indien van de AVR wordt afgeweken, dient dit te geschieden met toestemming van de officier van justitie en met redenen omkleed in het proces-verbaal te worden opgenomen.

Uit de inhoud van de AVR blijkt dat de achtergrond van deze aanwijzing vooral gelegen is in het belang van de waarheidsvinding; de auditieve registratie is een hulpmiddel ten behoeve van de toetsbaarheid van de verhoren in een latere fase van het strafproces.

De rechtbank stelt vast dat de verschillende verhoren van [slachtoffer 1] in beginsel conform de AVR opgenomen zijn, maar ook dat de opnames tussentijds meermalen zijn stopgezet en derhalve niet integraal auditief zijn opgenomen. In zoverre is er afgeweken van de AVR. Dat er is afgeweken van de AVR en waarom dit is gebeurd, is bovendien niet opgenomen in het proces-verbaal van aangifte, noch in de aanvullende processen-verbaal van verhoor van aangever. Eerst op een later moment, nadat de verdediging had opgemerkt dat er hiaten zaten in de geluidsopnames, is daar door de betrokken verbalisanten een verklaring over afgelegd.

In zoverre is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv.

De rechtbank dient hierbij, zoals hiervoor is overwogen, in ogenschouw te nemen welk nadeel het zojuist geschetste vormverzuim voor verdachte heeft veroorzaakt en of hij daarbij daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad.

In het licht van de doelstelling van de AVR is naar het oordeel van de rechtbank duidelijk dat verdachte nadeel heeft ondervonden van de gang van zaken met betrekking tot de registratie van de verhoren van [slachtoffer 1] . Wat er exact is besproken tussen de verhorende verbalisanten en [slachtoffer 1] op het moment dat de opnameapparatuur was stilgezet, valt niet meer te achterhalen. Uit de verklaringen van de betrokken verbalisanten bij de rechter-commissaris volgt in ieder geval wel dat er in meer of mindere mate is gesleuteld aan de verklaringen van [slachtoffer 1] . Of dit zich heeft beperkt tot het in een logische chronologische volgorde zetten van de gebeurtenissen waarover hij heeft verklaard, of dat er ook inhoudelijk over deze gebeurtenissen is gesproken, laat zich niet meer controleren. Dat de verdediging (aanzienlijk) nadeel heeft ondervonden van de gang van zaken geldt temeer nu de verdediging aan de hand van concrete passages heeft aangetoond dat de oorspronkelijk in het dossier gevoegde schriftelijke weergaves van de verhoren van [slachtoffer 1] op belangrijke punten afwijken van hetgeen blijkens de auditieve registratie in werkelijkheid door hem is verklaard.

Verbaliseringsplicht

De rechtbank constateert verder dat het feit dat bij de verhoren van [slachtoffer 1] is afgeweken van de voorschriften van de AVR niet staat vermeld in het proces-verbaal van aangifte, noch in één van de andere processen-verbaal waarin verklaringen van [slachtoffer 1] zijn opgenomen. Eerst nadat de verdediging vraagtekens had gezet bij de juistheid van de schriftelijke weergave van diens verklaringen en kennis had kunnen nemen van de geluidsbanden, is komen vast te staan dat van de AVR was afgeweken. Deze gang van zaken acht de rechtbank in strijd met de verbaliseringsplicht ex artikel 152 Sv, dat voorschrijft dat zo spoedig mogelijk proces-verbaal wordt opgemaakt van hetgeen tot opsporing is verricht of bevonden en waarvan het belang is dat de rechtmatigheid daarvan kan worden getoetst en de rechter zich een oordeel kan vormen over de betrouwbaarheid van de resultaten daarvan. Die mogelijkheid is zowel de verdediging als de rechtbank in eerste instantie onthouden en het is slechts aan de vasthoudendheid van de verdediging te danken dat er uiteindelijk wel verantwoording over de auditieve registraties is afgelegd.

Geen niet-ontvankelijkheid, wel bewijsuitsluiting

Naar het oordeel van de rechtbank is niet is komen vast te staan dat doelbewust is getracht de verdediging en de rechtbank te misleiden. Veeleer lijkt één en ander te zijn voortgekomen uit een combinatie van omstandigheden die een negatieve invloed hebben gehad op de kwaliteit van het politiewerk in deze zaak, waaronder de verwevenheid van de onderhavige strafzaak met andere onderzoeken naar mogelijke strafbare feiten binnen de motorclub No Surrender, in het bijzonder die naar de aangifte van een ander slachtoffer van afpersing en de druk die (mede daardoor) op het onderzoek is komen te liggen. Naar het oordeel van de rechtbank is wel gehandeld met grove veronachtzaming van de belangen van de verdediging. De geconstateerde verzuimen raken immers direct aan één van de fundamentele taken van de verdediging, namelijk de mogelijkheid om het optreden van de opsporingsambtenaren op juistheid en volledigheid te kunnen controleren. Zoals al aangegeven, zijn deze verzuimen alleen door het optreden van de verdediging uiteindelijk boven water gekomen. De rechtbank ziet niettemin geen grond om over te gaan tot niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in de vervolging. De rechtbank neemt daarbij enerzijds in aanmerking dat het in deze zaak gaat om zeer ernstige verdenkingen, zodat het maatschappelijk belang bij vervolging zwaar moet meewegen bij de vaststelling van de rechtsgevolgen van het verzuim. Anderzijds kan aan het (evidente) nadeel dat de verdediging heeft geleden ook op minder verstrekkende wijze worden tegemoetgekomen, namelijk door (gedeeltelijke) bewijsuitsluiting.

De rechtbank overweegt met betrekking tot dat laatste dat aan de geverbaliseerde aangifte en verdere verhoren van [slachtoffer 1] door de opsporingsambtenaren zoveel onduidelijkheden en gebreken kleven, dat niet meer van de betrouwbaarheid en juistheid van de inhoud van die verklaringen kan worden uitgegaan. Hoewel deze verklaringen niet rechtstreeks voortvloeien uit de hiervoor geconstateerde onherstelbare vormverzuimen, hebben deze vormverzuimen wel tot gevolg dat de verklaringen die [slachtoffer 1] bij de politie heeft afgelegd niet in volle omvang door de rechtbank kunnen worden getoetst. Om die reden zal de rechtbank de verhoren van [slachtoffer 1] , voor zover door de politie afgenomen, van het bewijs uitsluiten. De verklaringen die [slachtoffer 1] ten overstaan van de rechter-commissaris heeft afgelegd, in het bijzijn van de raadsman, kunnen naar het oordeel van de rechtbank in beginsel wel voor het bewijs gebruikt worden. Om tegemoet te komen aan het (terechte) verweer van de verdediging dat de inhoud van ook deze verklaringen gekleurd kan zijn geraakt door de eerdere verhoren door de politie, zal de rechtbank deze verklaringen alleen voor het bewijs gebruiken voor zover zij de bevestiging vormen van andere, meer objectieve bewijsmiddelen.

The post Bewijsuitsluiting na stopzetten AVR tijdens verhoren appeared first on Bewijs in strafzaken.

]]>
https://bewijs-in-strafzaken.nl/bewijsuitsluiting-na-stopzetten-avr-tijdens-verhoren/feed/ 0
Gelogen over inzet observatiepand https://bewijs-in-strafzaken.nl/gelogen-inzet-observatiepand/ https://bewijs-in-strafzaken.nl/gelogen-inzet-observatiepand/#respond Sat, 02 Jul 2016 20:48:10 +0000 https://bewijs-in-strafzaken.nl/?p=1376 Schending van behoorlijke procesorde nu door verbalisanten – waaronder de operationeel leider onderzoek – bij de rechter-commissaris in strijd met de waarheid is verklaard over inzet observatiepand, hetgeen leidt tot strafvermindering van 3 maanden. Bovendien constatering vormverzuim nu eenmalig geen proces-verbaal is opgemaakt van observatie woning van verdachte. Het beroep op niet-ontvankelijkheid OM wegens handelen in […]

The post Gelogen over inzet observatiepand appeared first on Bewijs in strafzaken.

]]>
Schending van behoorlijke procesorde nu door verbalisanten – waaronder de operationeel leider onderzoek – bij de rechter-commissaris in strijd met de waarheid is verklaard over inzet observatiepand, hetgeen leidt tot strafvermindering van 3 maanden. Bovendien constatering vormverzuim nu eenmalig geen proces-verbaal is opgemaakt van observatie woning van verdachte. Het beroep op niet-ontvankelijkheid OM wegens handelen in strijd met de verbaliseringsplicht (artt. 152 en 126aa Sv) wordt verworpen. Niet is komen vast te staan dat politie of justitie bemoeienis hebben gehad met de inzet door adviseur Stadsmariniers van een bloempotcamera gericht op woning van de verdachte. Het verweer strekkende tot volledige bewijsuitsluiting en dus vrijspraak wegens gestelde onrechtmatige stelselmatige observatie (126g Sv) wordt verworpen nu observaties beperkt waren tot waarnemen van gedragingen die door een ieder vanaf openbare weg konden worden waargenomen en niet gezegd kan worden dat door observaties een min of meer volledig beeld van aspecten van verdachte’s leven is verkregen. Verdachte wordt veroordeeld voor handelen in strijd met de Opiumwet (bezit en langdurige drugshandel vanuit woning) en voor het aanwezig hebben van een vuurwapen met bijbehorende munitie tot 30 maanden gevangenisstraf waarvan 10 maanden voorwaardelijk (Rb Rotterdam, 31 mei 2011, ECLI:NL:RBROT:2011:BQ6878).

Verweer advocaat

Door de advocaat is aangevoerd dat de officier van justitie niet ontvankelijk is in de vervolging, omdat in strijd met artikel 152 en artikel 126aa van het Wetboek van Strafvordering (Sv) cruciale informatie omtrent ingezette opsporingsmethoden niet is gerelateerd in processen-verbaal. Daarnaast staat er informatie in ambtsedig opgemaakte processen-verbaal die in strijd is met de waarheid. Zo staat in het proces-verbaal van relaas dat er maar één eerdere observatie is geweest, terwijl dat niet het geval was.

Het observatietraject is aanvankelijk doelbewust buiten het dossier gehouden en eerst op verzoek van de verdediging rijkelijk laat en zeer summier gerelateerd. Van het leeuwendeel van de observaties is geen proces-verbaal opgemaakt, zoals van de observaties vanuit een speciaal geprepareerde observatiewagen van de ROG of van de inzet van een observatiewoning. Door dit alles is de controle op het verloop van het opsporingsonderzoek belemmerd en over dat verloop is tot op heden nog steeds geen volledige duidelijkheid verschaft. Tot slot is de officier van justitie tot aan de actiedag van 22 januari 2010 niet in kennis gesteld van de ingezette opsporingsmethoden en is aan hem voor de inzet daarvan geen toestemming gevraagd.

Overwegingen rechtbank

De rechtbank heeft met betrekking tot de door de advocaat gevoerde verweren als volgt overwogen:
I.
Artikel 152 Sv schrijft voor dat de in die bepaling genoemde opsporingsambtenaren ten spoedigste proces-verbaalopmaken van het door hen opgespoorde strafbare feit of van hetgeen door hen tot opsporing, zoals thans gedefinieerd in artikel 132a Sv, is verricht of bevonden. Redelijke uitleg van die bepaling in het licht van de aan een eerlijk proces te stellen eisen brengt het volgende mee. Het staat de in die bepaling genoemde opsporingsambtenaren slechts dan vrij het opmaken van een proces-verbaal achterwege te laten ingeval hetgeen door hen is verricht of bevonden naar hun, aan toetsing door de officier van justitie onderworpen, oordeel redelijkerwijs niet van belang kan zijn voor enige door de rechter in het eindonderzoek te nemen beslissing. Ingeval het opmaken van een proces-verbaal achterwege blijft, zal evenwel dienen te worden voorzien in een zodanige verslaglegging van de desbetreffende verrichtingen en bevindingen, dat doeltreffend kan worden gereageerd op een verzoek van de rechter in het eindonderzoek tot nadere verantwoording omtrent dat onderdeel van het opsporingsonderzoek.

Voorts geldt dat artikel 152 Sv slechts ziet op het door het Wetboek van Strafvordering bestreken opsporingsonderzoek, zodat die bepaling niet van toepassing is in een daaraan voorafgaande fase van het onderzoek. Hoewel een wettelijke voorziening omtrent verslaglegging van de verrichtingen en bevindingen van opsporingsambtenaren in die onderzoeksfase ontbreekt, zal – al naar gelang de aard en de omvang van het in die fase verrichte onderzoek – verslaglegging in enigerlei vorm nochtans niet achterwege mogen blijven. Ingeval een opsporingsonderzoek volgt, zal bij het opmaken van processen-verbaal op de voet van artikel 152 Sv immers zo nodig moeten kunnen worden teruggegrepen op hetgeen voorafgaand aan het opsporingsonderzoek is verricht en bevonden. Voorts geldt ook hier dat, indien nadere opheldering wordt verzocht omtrent bepaalde feiten en omstandigheden, op een zodanig verzoek doeltreffend moet kunnen worden gereageerd (vgl. HR 5 oktober 2010, LJN: BL5629).

II.
In het proces-verbaal van relaas d.d. 25 januari 2010 staat vermeld dat de aanleiding voor het instellen van een onderzoek heeft bestaan uit klachten van buurtbewoners omtrent de overlast die veelal verslaafde bezoekers van het pand [pand] zouden veroorzaken. De raadsman heeft op de zitting van 4 mei 2010 verzocht om de politiemutaties betreffende klachten van buurtbewoners aan het dossier toe te voegen. Bij proces-verbaal van 5 mei 2010 heeft verbalisant [verbalisant] een overzicht gegeven van de inhoud van deze politiemutaties. De rechtbank is van oordeel dat van een opsporingsonderzoek op dat moment nog geen sprake was. Het door [verbalisant] opgemaakte proces-verbaal bevat voorts voldoende informatie om de onder I, tweede alinea, bedoelde opheldering te kunnen geven.

III.
Voorafgaand aan de zitting van 10 juni 2010 is aan het dossier een bundel documenten toegevoegd waar op het voorblad onder andere staat vermeld: “Betreft: PV’s observatie als genoemd op pagina 2 van het relaas (pv nr. [nummer])”. Op grond van de in deze processen-verbaal genoemde informatie, waaronder de omstandigheid dat verbalisant [verbalisant 2] op 7 augustus 2009 door een buurtbewoonster is aangesproken en te horen kreeg dat er een dealer in de [adres] actief was en dat deze zou wonen op huisnummer [nummer], was er naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval vanaf dat moment een redelijk vermoeden van schuld dat de bewoner van dit perceel zich schuldig maakte aan verkoop van harddrugs. Op 21 september 2009 (gedurende 2 uur) is het betreffende pand voor het eerst gericht onder observatie genomen. Vanaf dat moment moet worden gesproken van een opsporingsonderzoek en diende het bepaalde in artikel 152 Sv te worden nageleefd. Gebleken is dat voorts gericht is geobserveerd op 27 oktober 2009 (gedurende 1 uur), 5 november 2009 (tijdsduur niet vermeld) en 27 november 2009 (gedurende 3-3,5 uur). Kort na ieder van deze observaties is daarvan proces-verbaal opgemaakt, zodat aan artikel 152 Sv is voldaan. Anders dan de raadsman heeft gesteld behoefde niet te worden geverbaliseerd dat gebruik was gemaakt van een observatiewagen en een observatiewoning (vgl. HR 5 december 1995, NJ 1996/422).

IV.
Voorts is er geen enkel aanknopingspunt om te veronderstellen dat de politie of de officier van justitie van zins zijn geweest het voortraject af te schermen door de precieze inhoud van de mutaties en de evengenoemde processen-verbaal van observaties niet onmiddellijk aan de processtukken toe te voegen. Anders dan de raadsman leidt de rechtbank dit ook niet af uit de omstandigheid dat in het proces-verbaal van relaas van 25 januari 2010 wordt gesproken over hetgeen uit een (en niet: één) observatie is gebleken. Kennelijk is ervoor gekozen om op deze wijze in sterk samenvattende zin de bevindingen te relateren afkomstig van verschillende observaties. Deze wijze van formuleren leidt – zo is ook gebleken – tot onduidelijkheid bij rechtbank en procespartijen en bevordert niet een transparante weergave van het opsporingsonderzoek. Het zou daarom sterk de voorkeur verdienen om in de toekomst, indien het opsporingsonder¬zoek zulks toelaat, reeds bij aanvang een duidelijker en vollediger weergave te geven van de aanleiding van de zaak en de opsporingshandelingen die hierop zijn geënt.

V.
Gelet op hetgeen onder I, eerste alinea, is verwoord, is door verbalisant [verbalisant 3] echter wel ten onrechte nagelaten een proces-verbaal van bevindingen op te maken van zijn observatie (vanuit het observatiepand) op 22 januari 2010. De omstandigheid dat hij toen geen bijzondere waarnemingen heeft gedaan omdat hij slecht zicht had op de woning van de verdachte, leidt niet zonder meer tot de conclusie dat deze irrelevant is voor enige door de rechtbank te nemen beslissing. Immers, de omstandigheid dat de woning van de verdachte die avond opnieuw onder observatie is genomen, kan bijvoorbeeld van belang zijn voor de vraag of er sprake is geweest van stelselmatige observatie waarvoor een bevel ex artikel 126i Sv vereist was. Er is in zoverre sprake van een vormverzuim dat onherstelbaar is, nu het verbaal niet ten spoedigste is opgemaakt. De rechtbank zal echter met de constatering daarvan volstaan. Aan de hand van het verhoor van [verbalisant 3] op 27 oktober 2010 en het verhoor van zijn leidinggevende [verbalisant 4] op 10 mei 2011 is de gang van zaken op 22 januari 2010 genoegzaam duidelijk geworden, terwijl niet aannemelijk geworden is dat de verdachte in enig ander belang is geschaad.

VI.
Verder geldt dat in dit geval geen rechtsregel de politie ertoe verplichtte om de zogenaamde overlastacties te verbaliseren die de politie in de wijk waarin de verdachte woonde, nu deze niet specifiek waren gericht op de woning van de verdachte of diens persoon.

VII.
Dat er andere – op de woning van de verdachte of diens persoon gerichte – observaties hebben plaatsgevonden die niet zijn geverbaliseerd, is niet aannemelijk geworden. Evenmin is aannemelijk geworden dat er door de officier van justitie bevoegdheden zijn toegepast waarvan de resultaten niet op de voet van artikel 126aa, eerste lid, Sv in het dossier zijn gevoegd.

VIII.
De rechtbank is, met de verdediging, wel uitermate kritisch op de wijze waarop de politie de informatie heeft ¬verschaft over het gebruik van het observatiepand aan de [adres 2]. Vanaf het verhoor van verbalisant [verbalisant] bij de rechter-commissaris op 6 mei 2010 en de zitting van 10 juni 2010 kon er bij het Openbaar Ministerie en de politie geen misverstand over bestaan dat er vragen waren gerezen over de wijze van observeren, welke vragen de verdediging en de rechtbank ook daadwerkelijk beantwoord wilden zien. In plaats van zonder omhaal volledige openheid van zaken te geven, hebben verschillende verbalisanten slechts mondjesmaat en pas na meerdere verhoren bij de rechter-commissaris inzicht gegeven in het observatietraject en dan in het bijzonder over het observatiepand, waarvan men aanvankelijk zelfs deed voorkomen dat van het gebruik daarvan in deze zaak geen sprake was geweest.

In het bijzonder valt op dat verbalisant – en tevens operationeel leider van het onderzoek – [verbalisant] op 28 september 2010 bij de rechter-commissaris met zoveel woorden heeft verklaard dat hij noch persoonlijk noch als coördinator gebruik heeft gemaakt dan wel heeft laten maken van een observatiepand op het [adres 2]. Uit zijn (inmiddels derde) verhoor bij de rechter-commissaris van 10 mei 2011 is naar voren gekomen dat hij er naar eigen zeggen eenmaal weer terug op het bureau achter kwam dat hij die dag een enorme vergissing had gemaakt, maar dat hij hiervan vervolgens op geen enkele wijze direct en uit eigen beweging melding van heeft gemaakt. Het is pas naar voren gekomen in zijn aanvullend proces-verbaal van 21 december 2010 dat is opgemaakt op verzoek van de rechtbank na de zitting van 30 november 2010. Dit bevreemdt temeer nu [verbalisant] in zijn proces-verbaal d.d. 1 november 2010 wel uitgebreid zijn beklag heeft gedaan over andere zaken die zich tijdens het verhoor van 28 september 2010 hebben voorgedaan. De rechtbank sluit niet uit dat het niet willen prijsgeven van bepaalde opsporingstechnieken de drijfveer van de bedoelde verbalisanten is geweest.

Het is echter aan de rechter-commissaris om te bepalen welke vragen in het kader van de waarheidsvinding beantwoord dienen te worden en op welke vragen het antwoord belet mag worden. Het in strijd met de waarheidbeantwoorden van concrete vragen van de rechter-commissaris naar het observatiepand levert een schending van de behoorlijke procesorde op. Deze handelwijze van bedoelde opsporingsambtenaren is uiterst kwalijk en zeer onprofessioneel. Het heeft er bovendien toe geleid dat het onderzoek ter terechtzitting meermalen geschorst moest worden, waardoor de verdachte onredelijk lang op de inhoudelijke behandeling van zijn zaak heeft moeten wachten en een ongebruikelijk lange periode in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en aldus nadeel heeft ondervonden van dit – niet herstelbare – vormverzuim. De handelwijze van de verbalisanten heeft evenwel voor het overige geen invloed gehad op de verdere vervolging van de verdachte. Het algemene belang (en niet alleen dat van de verdachte) van een correct optreden door de politie en dus van het geschonden voorschrift is groot, anderzijds moet dat belang worden afgewogen tegen het evenmin geringe belang van de maatschappij bij vervolging en berechting van de verdachte gelet op de ernst van de tenlastegelegde feiten, te weten langdurige drugshandel vanuit een woning. Bij deze afweging dient het laatstgenoemde belang te prevaleren. Het verweer tot niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie wordt verworpen (vgl. HR 24 oktober 1995 (Coral Sea), NJ 1996/484).

De rechtbank is tegen deze achtergrond echter wel van oordeel dat deze schending van de behoorlijke procesorde moet leiden tot een strafvermindering van drie maanden.

The post Gelogen over inzet observatiepand appeared first on Bewijs in strafzaken.

]]>
https://bewijs-in-strafzaken.nl/gelogen-inzet-observatiepand/feed/ 0
Onjuistheden in proces-verbaal politie blijft zonder consequentie https://bewijs-in-strafzaken.nl/onjuistheden-in-proces-verbaal-politie-blijft-zonder-consequentie/ https://bewijs-in-strafzaken.nl/onjuistheden-in-proces-verbaal-politie-blijft-zonder-consequentie/#respond Sat, 02 Jul 2016 20:33:45 +0000 https://bewijs-in-strafzaken.nl/?p=1374 Dat onjuistheden in het proces-verbaal niet altijd leidt tot een niet-ontvankelijkheid van het OM of bewijsuitsluiting, blijkt uit het arrest van de Hoge Raad van 29 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT7104. De onjuistheden waren slechts gering van ernst en de verdachte was niet ernstig in zijn belangen geschaad. Het ging in casu om de vermelding dat er een buurtonderzoek […]

The post Onjuistheden in proces-verbaal politie blijft zonder consequentie appeared first on Bewijs in strafzaken.

]]>
Dat onjuistheden in het proces-verbaal niet altijd leidt tot een niet-ontvankelijkheid van het OM of bewijsuitsluiting, blijkt uit het arrest van de Hoge Raad van 29 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT7104. De onjuistheden waren slechts gering van ernst en de verdachte was niet ernstig in zijn belangen geschaad. Het ging in casu om de vermelding dat er een buurtonderzoek had plaatsgevonden, terwijl het ging om een in de buurt wonende verbalisant die heeft gerelateerd wat hij had waargenomen.

Casus

De verbalisanten hadden gerelateerd over een auto die was  waargenomen ter hoogte van een bosperceel waar later een hennepkwekerij was aangetroffen. De verbalisanten verklaarden in strijd met de waarheid dat dit uit een buurtonderzoek bleek. In werkelijkheid woonde een van de verbalisanten in de buurt en had een en ander zelf gezien.

Het proces-verbaal was voor het overige wel juist en vermeldde dat:
(a) verdachte en zijn medeverdachten wetenschap hadden van de aanwezigheid van de hennepplanten in bedoeld bosperceel,
(b) verdachte en zijn medeverdachten gedurende 5 a 10 minuten ter plaatse aanwezig waren en ten minste één van de verdachten handelingen heeft verricht, en
(c) verdachte zich niet direct heeft gedistantieerd van de aldaar aanwezige hennepplanten doch daar al die tijd is gebleven. Bovendien waren verdachte en zijn medeverdachten niet louter ter plaatse, maar verplaatsten zij zich gezamenlijk tussen de hennepplanten en waren zij daarbij voortdurend met elkaar in gesprek

Het was op de keper beschouwd om een eigen veiligheidsreden en niet om verzoekers belangen doelbewust of ernstig te veronachtzamen dat de verbalisanten in het proces-verbaal van bevindingen hadden opgenomen dat de betreffende informatie uit een zogenaamd ‘buurtonderzoek’ was gebleken, hetgeen uiteraard het in strijd met de waarheid opmaken van een proces-verbaal of afleggen van een verklaring niet kan rechtvaardigen.

Beoordelingsmaatstaf niet-ontvankelijkheid OM

Vooropgesteld moet worden dat niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging als in art. 359a Sv voorzien rechtsgevolg slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking komt. Daarvoor is alleen plaats ingeval het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een goede procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan (vgl. HR 30 maart 2004, NJ 2004/376, rov. 3.6.5).

HR: onjuist proces-verbaal hoeft niet te leiden tot niet-ontvankelijkheid OM

In zijn hiervoor onder 2.2.2 en 2.3.2 weergegeven overwegingen heeft het Hof als zijn oordeel tot uitdrukking gebracht dat de omstandigheid dat de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] in hun proces-verbaal van bevindingen in strijd met de waarheid hebben gerelateerd dat uit een buurtonderzoek is gebleken dat de door de verdachte gebruikte auto verband hield met de in het bosperceel aangetroffen hennepkwekerij, niet een vormverzuim oplevert dat van dien aard is dat het moet leiden tot de vergaande sanctie van niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging. Daarbij heeft het Hof in aanmerking genomen dat de verdachte, mede in het licht van de door genoemde opsporingsambtenaren gegeven verklaring voor hun relaas, door het verzuim niet ernstig in zijn verdedigingsbelangen is geschaad.

Tegen de achtergrond van hetgeen hiervoor is vooropgesteld, getuigt ’s Hofs oordeel niet van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is toereikend gemotiveerd, in aanmerking genomen dat in hoger beroep door of namens de verdachte niet is aangevoerd dat en in hoeverre door voormeld handelen is tekortgedaan aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak.

Conclusie P-G mbt vereisten niet-ontvankelijkheid OM

Een, om welke reden dan ook, welbewust in strijd met de waarheid opgemaakt proces-verbaal of afgelegde verklaring van een verbalisant, onder ede gehoord als getuige, zal op zichzelf genomen bezwaarlijk anders kunnen worden aangemerkt dan als een ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde. Dat van een dergelijk proces-verbaal en (aanvankelijk) van dergelijke verklaringen in de onderhavige zaak sprake is, lijdt gezien de overwegingen van het Hof geen twijfel.

De vraag is evenwel of alleen al deze constatering een niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging met zich mee kan brengen. Ik meen van niet. Daar is meer voor nodig, gelet op het overzichtsarrest van HR 30 maart 2004, LJN AM2533, NJ 2004, 376.(4) In de eerste plaats volgt daaruit dat bedoelde niet-ontvankelijkheid als een in art. 359a, eerste lid, Sv voorzien rechtsgevolg slechts in uitzonderlijke gevallen in het vizier komt. Daarvoor is alleen plaats ingeval het (onherstelbaar) vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. In de tweede plaats dient de rechter bij de beoordeling van de vraag of aan het vormverzuim enig (niet uit de wet zelf blijkend) rechtsgevolg moet worden verbonden en, zo ja, welk rechtsgevolg dan in aanmerking komt, rekening te houden met de in het tweede lid van art. 359a Sv genoemde factoren: het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt. Over de eerste twee factoren hoef ik het hier niet te hebben. Het gaat in de onderhavige zaak om de derde factor, dat wil zeggen om de vraag of en in hoeverre de verdachte door het verzuim daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad.

En in de derde plaats is van belang dat – gelet op voornoemde beoordelingsfactoren – het wettelijk stelsel aldus moet worden opgevat dat een vormverzuim in de zin van dat artikel niet steeds behoeft te leiden tot een van de daar omschreven rechtsgevolgen. Artikel 359a Sv formuleert een bevoegdheid en niet een plicht, en biedt de rechter die een vormverzuim heeft vastgesteld, de mogelijkheid af te zien van het toepassen van een van de daar bedoelde rechtsgevolgen en te volstaan met het oordeel dat een onherstelbaar vormverzuim is begaan. De strekking van de regeling van art. 359a Sv is immers niet dat een vormverzuim hoe dan ook moet leiden tot enig voordeel voor de verdachte.

The post Onjuistheden in proces-verbaal politie blijft zonder consequentie appeared first on Bewijs in strafzaken.

]]>
https://bewijs-in-strafzaken.nl/onjuistheden-in-proces-verbaal-politie-blijft-zonder-consequentie/feed/ 0
Tapgesprekken in strijd met de waarheid gerelateerd; niet-ontvankelijkheid OM https://bewijs-in-strafzaken.nl/tapgesprekken-in-strijd-met-de-waarheid-gerelateerd-niet-ontvankelijkheid-om/ https://bewijs-in-strafzaken.nl/tapgesprekken-in-strijd-met-de-waarheid-gerelateerd-niet-ontvankelijkheid-om/#respond Sat, 02 Jul 2016 19:51:37 +0000 https://bewijs-in-strafzaken.nl/?p=1372 Tapgesprekken in strijd met de waarheid gerelateerd in een ambtsedig proces-verbaal. Vormverzuim in de zin van artikel 359a Wetboek van Strafvordering. Ernstige schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde. Klaarblijkelijk doelbewust en met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte, is aan het recht van verdachte op een eerlijke behandeling van zijn strafzaak tekort […]

The post Tapgesprekken in strijd met de waarheid gerelateerd; niet-ontvankelijkheid OM appeared first on Bewijs in strafzaken.

]]>
Tapgesprekken in strijd met de waarheid gerelateerd in een ambtsedig proces-verbaal. Vormverzuim in de zin van artikel 359a Wetboek van Strafvordering. Ernstige schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde. Klaarblijkelijk doelbewust en met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte, is aan het recht van verdachte op een eerlijke behandeling van zijn strafzaak tekort gedaan. Gelet op de ernst van dit verzuim zal de rechtbank het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaren (Rb Noord-Holland, 20 maart 2013, ECLI:NL:RBNHO:2013:BZ4987.

Advocaat: opzettelijk niet naar waarheid gerelateerd mbt tapgesprekken

In het dossier bevinden zich uitgewerkte tapgesprekken, waarvan een negental ter terechtzitting zijn beluisterd. Hieruit is gebleken dat de rechtbank vanaf het begin af aan niet volledig en juist geïnformeerd is over de inhoud van de tapgesprekken:
– vijf gesprekken worden opgeschreven alsof verdachte iets verstrekt, terwijl verdachte degene is die naar iets vraagt;
– van twee gesprekken wordt een geheel andere inhoud opgeschreven dan er te horen is;
– aan twee lege gesprekken wordt een drugsgerelateerde inhoud toegeschreven.

Het vorenstaande is niet abusievelijk verkeerd gegaan. Ook de aanvullende processen-verbaal ten aanzien van twee tapgesprekken kloppen niet. Bij de politie is kennelijk sprake geweest van tunnelvisie en drang om verdachte, over wie kennelijk een vooroordeel bestaat, te veroordelen. Vanuit dat oogpunt lijkt het bewijs in deze zaak (in zekere mate) gemanipuleerd. In de aanvullende processen-verbaal wordt geen inzicht verschaft in de omstandigheden hoe dit heeft kunnen gebeuren. Ook de officier van justitie heeft hier ter terechtzitting geen uitleg voor kunnen geven.

Het eerdere onderzoek, alle opsporingshandelingen en dwangmiddelen zijn derhalve (mede) gestoeld op een onjuist dossier. De dwangmiddelen zijn reeds toegepast en de zoekingen zijn reeds geweest.

Deze handelswijze levert een evidente schending op van de beginselen van een goede procesorde en artikel 6 EVRM. Daarmee is sprake van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.

Bij de bepaling van het rechtsgevolg van dit verzuim moet gekeken worden naar het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt.

Het geschonden voorschrift – het vertrouwen dat in ambtsedige processen-verbaal gesteld moet kunnen worden – is een fundament van ons strafrechtsysteem. Daarmee hangt samen dat sprake is van een bijzonder ernstig vormverzuim. Het nadeel van verdachte is aanzienlijk. Het zijn de onjuiste tapgesprekken die met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid in raadkamer, bij de vraag naar ernstige bezwaren, een grote rol hebben gespeeld. Ook liggen de taps ten grondslag aan de doorzoeking.

Concluderend stelt de raadsman dat ernstig inbreuk is gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor op zijn minst met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Dit kan slechts niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie tot gevolg hebben.

 

Rechtbank: OM niet-ontvankelijk wegens ernstige schending beginselen goede procesorde

De rechtbank stelt aldus vast dat van de achttien uitgewerkte tapgesprekken er vier in strijd met de werkelijkheid zijn uitgewerkt, één onvolledig is uitgewerkt en één oncontroleerbaar is uitgewerkt. Daarnaast is sprake van het denatureren van in elk geval drie tapgesprekken. Dit betreft een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Omtrent de vraag welk rechtsgevolg aan dit vormverzuim moet worden verbonden, overweegt de rechtbank als volgt.

In de eerder genoemde aanvullende processen-verbaal van bevindingen wordt, hoewel dat alleszins aangewezen was, geen enkele verklaring voor dit vormverzuim gegeven. De officier van justitie heeft het ter terechtzitting een ‘vergissing’ genoemd en desgevraagd meegedeeld op dit punt geen nadere vragen aan de verbalisanten te hebben gesteld. Impliciet heeft zij zich, blijkens haar eis, op het standpunt gesteld dat het een vormverzuim van geringe betekenis betreft zodat kan worden volstaan met de enkele constatering daarvan. Daarbij heeft de officier van justitie gesteld dat de uitgewerkte tapgesprekken niet zijn neergelegd in een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal.

De rechtbank kan de officier van justitie absoluut niet volgen in haar standpunt, te meer nu zij de term ‘vergissing’ in enkelvoud heeft gebezigd. Het gaat hier echter om een groot aantal onjuist gerelateerde gesprekken, waarbij de onjuistheden geen onbeduidende details betreffen, maar een voor verdachte zeer belastende weergave van de gesprekken opleveren. De rechtbank wijst in dit verband op tapgesprek 408 waar de eerste zinnen correct zijn weergegeven en pas op het moment dat wordt gesproken over het verstrekken van 4 gram, de rollen zo worden omgedraaid dat het lijkt alsof verdachte 4 gram verstrekt.

De rechtbank is dan ook van oordeel dat de onjuistheden in het proces-verbaal uitwerking tap klaarblijkelijk doelbewust zijn gerelateerd.

De rechtbank stelt vast dat deze uitgewerkte tapgesprekken onderdeel uitmaken van het op ambtseed opgemaakteproces-verbaal uitwerking tap. Dit betekent dat ook de uitgewerkte tapgesprekken op ambtseed zijn gerelateerd. Op de juistheid van op ambtseed opgemaakte processen-verbaal moet de rechtbank – en uiteraard geldt dit evenzeer voor de andere deelnemers aan het strafproces – zonder meer kunnen vertrouwen. Om die reden is bij wet een bijzondere bewijskracht toegekend aan dergelijke processen-verbaal. Zeker in een geval van tapgesprekken, die niet zonder meer onderdeel uitmaken van het dossier, moet de rechtbank ervan uit kunnen gaan dat hetgeen door verbalisanten is uitgewerkt ook daadwerkelijk is gezegd. In de onderhavige zaak is gebleken dat de rechtbank hier niet van uit kan gaan.

De rechtbank acht dit een ernstige schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde, welke schending niet hersteld kan worden en van groot nadeel is geweest voor verdachte. Immers, deze tapgesprekken hebben zonder enige twijfel een belangrijke, zo niet doorslaggevende, rol gespeeld bij beslissingen die in het kader van de doorzoeking en de voorlopige hechtenis van verdachte zijn genomen. Tevens zijn deze tapgesprekken gebruikt bij het horen van getuigen.

Aldus is – klaarblijkelijk doelbewust en met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte – aan het recht van verdachte op een eerlijke behandeling van zijn strafzaak in hoge mate tekort gedaan. Gelet op de ernst van dit verzuim zal de rechtbank het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaren.

The post Tapgesprekken in strijd met de waarheid gerelateerd; niet-ontvankelijkheid OM appeared first on Bewijs in strafzaken.

]]>
https://bewijs-in-strafzaken.nl/tapgesprekken-in-strijd-met-de-waarheid-gerelateerd-niet-ontvankelijkheid-om/feed/ 0
OM niet-ontvankelijk omdat proces-verbaal niet naar waarheid is opgemaakt https://bewijs-in-strafzaken.nl/om-niet-ontvankelijk-omdat-proces-verbaal-niet-naar-waarheid-is-opgemaakt/ https://bewijs-in-strafzaken.nl/om-niet-ontvankelijk-omdat-proces-verbaal-niet-naar-waarheid-is-opgemaakt/#respond Sat, 02 Jul 2016 10:01:07 +0000 https://bewijs-in-strafzaken.nl/?p=1368 Het hof heeft het openbaar ministerie niet ontvankelijk verklaard in de vervolging op de voet van artikel 359a Sv, aangezien in deze zaak het proces-verbaal van de politie niet naar waarheid is opgemaakt. De belangen van de verdachte zijn daardoor onherstelbaar beschadigd (Gerechtshof Amsterdam, 6 maart 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:757). Casus: proces-verbaal onjuist en onvolledig Het hof stelt […]

The post OM niet-ontvankelijk omdat proces-verbaal niet naar waarheid is opgemaakt appeared first on Bewijs in strafzaken.

]]>
Het hof heeft het openbaar ministerie niet ontvankelijk verklaard in de vervolging op de voet van artikel 359a Sv, aangezien in deze zaak het proces-verbaal van de politie niet naar waarheid is opgemaakt. De belangen van de verdachte zijn daardoor onherstelbaar beschadigd (Gerechtshof Amsterdam, 6 maart 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:757).

Casus: proces-verbaal onjuist en onvolledig

Het hof stelt ten aanzien van het proces-verbaal het volgende vast:

  • het dossier feitelijk slechts bestaat uit het door verbalisant op 11 juni 2008 opgemaakte proces-verbaal
  • onderliggende stukken ter onderbouwing van de bevindingen van genoemde verbalisant, anders dan een set foto’s, ontbreken grotendeels
  • mbt het asbest en de foto’s met de nummers 3056 tot en met 3058 die zich in het dossier bevinden, kan worden opgemaakt dat de verbalisanten tijdens het onderzoek asbestdelen hebben verplaatst, waarover niet is geverbaliseerd
  • In het proces-verbaal is opgenomen dat op diverse plaatsen op het terrein losse delen asbest zijn aangetroffen, maar daarvan zijn geen foto’s toegevoegd aan het dossier. Dit acht het Hof opmerkelijk, omdat tijdens de controle op 21 februari 2008 wel veel foto’s zijn genomen van andere vermoedelijke overtredingen. De enkele constatering van [verbalisant], dat op diverse plaatsen van het terrein delen los asbest lagen, wordt weersproken door de verklaring van getuige [asbestsaneerder].
  • Deze was – in zijn hoedanigheid van asbestsaneerder – op 20 februari 2008, de dag voorafgaand aan de dag waarop de controle door [verbalisant] en de overige hiervoor genoemde personen plaatsvond, aanwezig op het terrein van verdachte. [asbestsaneerder] heeft daar toen de situatie rond de kapschuur opgenomen ten behoeve van een nog uit te voeren asbestsanering en heeft geen asbest op de grond zien liggen.
    Daarnaast heeft verbalisant [verbalisant] in eerste instantie verklaard, dat hij de situatie op 21 februari 2008 op het terrein niet heeft veranderd. Pas op 20 februari 2012 heeft hij op vragen van de raadsheer-commissaris medegedeeld, dat hij in de container scherven asbest op betonschollen heeft gelegd, teneinde deze te fotograferen (foto 3056 en foto’s 3057 en 3058). Dat zich in de container stukken asbest zouden hebben bevonden is overigens niet op enige foto vastgelegd, althans niet zichtbaar.
    Ten slotte, bij schrijven van 5 augustus 2012 aan de raadsheer-commissaris, heeft [verbalisant] aangegeven zich te herinneren dat hij een vijftal asbestscherven aangetroffen nabij de achterzijde van de sorteerloods en de zijkant van de kapschuur op de betonschollen in de container heeft gelegd en heeft gefotografeerd.

Verweer advocaat

De advocaat voerde in die zaak het volgende verweer:

“Het proces-verbaal is  in strijd met de waarheid en onvolledig opgemaakt, als gevolg waarvan het in zijn geheel onbetrouwbaar is. Voorts bevat het proces-verbaal verschillende conclusies die onjuist zijn en onvoldoende zijn onderbouwd en die door de verdediging zodanig gemotiveerd zijn betwist, dat het hof op grond van het dossier niet tot een veroordeling kan komen.”
De raadsman heeft het hof primair verzocht, de zaak aan te houden voor nader onderzoek naar meer onderzoeksmateriaal. Subsidiair heeft de raadsman verzocht het openbaar ministerie niet ontvankelijk te verklaren, dan wel de verdachte vrij te spreken.

Strijd met verbaliseringsplicht

Het hof deelde de mening dat er in strijd was gehandeld met de verbaliseringsplicht van de verbalisanten:

“Bij deze stand van zaken komt het hof tot de conclusie, dat de genoemde verbalisant bewust niet volledig dan wel niet juist heeft gerelateerd. Hij heeft ten onrechte, want in strijd met zijn verbaliseringsplicht (op grond van artikel 152 en 153 Sv), niet volledig alle relevante feiten in het proces-verbaal opgenomen en daarmee een zuivere juridische beoordeling van de feitelijke gang van zaken door de rechter en andere procesdeelnemers bemoeilijkt en zelfs onmogelijk gemaakt. Dat hij zich daarvan bewust was, blijkt uit het hierboven weergegeven verhoor bij de raadsheer-commissaris (dat vier jaar na het onderzoek plaatsvond) en uit de een half jaar daarna verzonden brief aan de raadsheer-commissaris. Zodoende is pas vier en een half jaar na dato enige openheid van zaken gegeven over de gang van zaken bij het onderzoek.

Het proces-verbaal dat de basis vormt voor de beschuldigingen tegen de verdachte is zodoende geen correcte weergave van hetgeen door de verbalisanten ter plekke is aangetroffen en geeft het hof aanleiding ernstig te twijfelen aan de betrouwbaarheid van dit bewijsmiddel als geheel.

Het proces-verbaal van een opsporingsambtenaar is immers bij uitstek de naar waarheid opgestelde kenbron waarop de procesdeelnemers bij de beoordeling van alle mogelijke relevante aspecten van een strafzaak moeten kunnen vertrouwen. Dat komt ook tot uiting in de bijzondere bewijskracht van het proces-verbaal opgemaakt door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (art. 344, lid 2, Sv).

Nu het genoemde proces-verbaal met bijlagen voor alle ten laste gelegde feiten het enige bewijsmiddel is dat zich in het dossier bevindt en nu het hof vaststelt dat dit bewijsmiddel niet naar (de volledige) waarheid is opgemaakt en dat voorts met bewijsstukken is gemanipuleerd, kan niet meer worden achterhaald hoe de situatie ter plekke was ten tijde van de pleegdatum. Naar het oordeel van het hof is er daarom in dit geval sprake van een onherstelbaar vormverzuim in het vooronderzoek in de zin van artikel 359a Sv. Door het – ten minste – zeer onzorgvuldig handelen van de zijde van de politie is de waarheidsvinding in het geding gekomen en is de verdediging op onherstelbare wijze in haar belangen geschaad, nu het ook voor de verdediging niet meer mogelijk is – alleen al gezien het tijdsverloop – te reconstrueren wat exact de situatie op het terrein van de verdachte was op de pleegdatum. Er is niet alleen sprake van handelen in strijd met de wet, maar ook van een ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust en met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van haar zaak is tekortgedaan.

Hof: niet-ontvankelijk OM wegens schending rechtsbelang en vertrouwen rechtspleging

Het hof heeft aan deze schending als rechtsgevolg de meest vergaande sanctie verbonden, namelijk de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging van de verdachte.

“Het hof heeft – gelet op het bovenstaande – daarbij rekening gehouden met de in het tweede lid van artikel 359a Sv genoemde factoren; het geraakte belang van een integer en op waarheidsvinding gericht opsporingsapparaat, de ernst van het verzuim in de zin van de verwijtbaarheid zoals hierboven omschreven en het nadeel dat door het verzuim is veroorzaakt. Niet alleen is de verdachte in dit geval getroffen in haar individuele rechtsbelangen, ook het vertrouwen in de rechtspleging als geheel is in aanzienlijke mate geschonden.”

The post OM niet-ontvankelijk omdat proces-verbaal niet naar waarheid is opgemaakt appeared first on Bewijs in strafzaken.

]]>
https://bewijs-in-strafzaken.nl/om-niet-ontvankelijk-omdat-proces-verbaal-niet-naar-waarheid-is-opgemaakt/feed/ 0
Vermelden wanneer waarnemingen via camerabeelden zijn gedaan https://bewijs-in-strafzaken.nl/vermelden-wanneer-waarnemingen-via-camerabeelden-zijn-gedaan/ https://bewijs-in-strafzaken.nl/vermelden-wanneer-waarnemingen-via-camerabeelden-zijn-gedaan/#respond Thu, 30 Jun 2016 20:55:16 +0000 https://bewijs-in-strafzaken.nl/?p=1340 Een verbalisant dient in het proces-verbaal te vermelden wanneer hij zijn waarnemingen niet rechtstreeks heeft gedaan, maar heeft verkregen na het bekijken van (eerder opgenomen) camerabeelden. Dit volgt uit HR NJ 1995, 672. Als verbalisanten hun waarnemingen niet rechtstreeks doen, maar door het bekijken van (eerder opgenomen) camerabeelden dan is dat een omstandigheid die zowel […]

The post Vermelden wanneer waarnemingen via camerabeelden zijn gedaan appeared first on Bewijs in strafzaken.

]]>
Een verbalisant dient in het proces-verbaal te vermelden wanneer hij zijn waarnemingen niet rechtstreeks heeft gedaan, maar heeft verkregen na het bekijken van (eerder opgenomen) camerabeelden. Dit volgt uit HR NJ 1995, 672.

Als verbalisanten hun waarnemingen niet rechtstreeks doen, maar door het bekijken van (eerder opgenomen) camerabeelden dan is dat een omstandigheid die zowel voor de verdachte als voor de rechter van belang is bij de controle op en de waardering van het proces-verbaal en dient deze omstandigheid dus in het proces-verbaal vermeld te worden.

De redenen van wetenschap dienen namelijk zo goed mogelijk in het proces-verbaal te zijn vermeld.

The post Vermelden wanneer waarnemingen via camerabeelden zijn gedaan appeared first on Bewijs in strafzaken.

]]>
https://bewijs-in-strafzaken.nl/vermelden-wanneer-waarnemingen-via-camerabeelden-zijn-gedaan/feed/ 0
Eisen proces-verbaal observatie https://bewijs-in-strafzaken.nl/eisen-proces-verbaal-observatie/ https://bewijs-in-strafzaken.nl/eisen-proces-verbaal-observatie/#respond Thu, 30 Jun 2016 20:46:57 +0000 https://bewijs-in-strafzaken.nl/?p=1335 Voor wat betreft de eisen die ex. artikel 152 Sv. aan een proces-verbaal van een observatie kunnen worden gesteld, is het volgende van belang. Leider onderzoek mag p-v opmaken, mits ook de observanten dat zelf doen Het proces-verbaal hoeft niet helemaal in detail (zie o.a. HR NJ 1996, 442) Wie moet proces-verbaal opmaken? Bij een […]

The post Eisen proces-verbaal observatie appeared first on Bewijs in strafzaken.

]]>
Voor wat betreft de eisen die ex. artikel 152 Sv. aan een proces-verbaal van een observatie kunnen worden gesteld, is het volgende van belang.

  • Leider onderzoek mag p-v opmaken, mits ook de observanten dat zelf doen
  • Het proces-verbaal hoeft niet helemaal in detail

(zie o.a. HR NJ 1996, 442)

Wie moet proces-verbaal opmaken?

Bij een observatie is het toegestaan dat een leider van het opsporingsonderzoek een proces-verbaal opmaakt over wat hij van de observanten heeft vernomen, welk proces-verbaal ook voor het bewijs kan worden gebruikt, maar artikel 152 Sv. brengt tevens mee dat de observanten ook zelf een proces-verbaal moeten opmaken van hetgeen door hen tot opsporing is verricht of bevonden. De Hoge Raad heeft dienaangaande overwogen:
“dat geen rechtsregel zich ertegen verzet dat (..) een leider van het opsporingsonderzoek een proces-verbaal opmaakt inhoudende datgene wat hij van de observanten heeft vernomen omtrent hun waarnemingen tijdens het onderzoek, en dat zodanig proces-verbaal tot het bewijs wordt gebezigd. Echter, art. 152 Sv. brengt mee dat observanten (tevens) zelf een proces-verbaal behoren op te maken (..).”

Details proces-verbaal

Het proces-verbaal hoeft niet heel erg gedetailleerd te zijn.
HR: “Ten aanzien van de vorm waarin die waarnemingen worden vastgelegd zal met de door het hof genoemde belangen in redelijkheid rekening mogen worden gehouden. Zo zal in zaken als de onderhavige bijvoorbeeld niet noodzakelijkerwijze in het opgemaakte proces-verbaal in details behoeven te worden vermeld op welke wijze personen zijn gevolgd of vanuit welke posities observaties zijn gedaan, terwijl daarin evenmin de identiteit van de observanten behoeft te worden vastgesteld, mits vaststaat dat die opsporingsambtenaren ook bevoegde opsporingsambtenaren zijn.”
Dit laatste kan bijvoorbeeld blijken uit een bijgevoegd proces-verbaal van de leidinggevende.

The post Eisen proces-verbaal observatie appeared first on Bewijs in strafzaken.

]]>
https://bewijs-in-strafzaken.nl/eisen-proces-verbaal-observatie/feed/ 0